beroepen

beroep
Mijn beroep is docent.
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

beroep
Mijn beroep is docent.

Slide 1 - Slide

Beroepenspel
Domeinweek werk
  • Je krijgt een kaartje met een beroep.
  • Er staan "verboden woorden op". Deze mag je niet noemen.
  • De klas mag vragen stellen over dit beroep.
  • Degene die het eerste raad welk beroep jij hebt, mag het kaartje hebben = een punt.
  • Wie scoort de meeste punten.

Slide 2 - Slide

Welk beroep is dit?
A
de kok
B
de schilder
C
de piloot
D
de metselaar

Slide 3 - Quiz

Welk beroep is dit?
A
de kok
B
de kapper
C
de bakker
D
de slager

Slide 4 - Quiz

Welk beroep is dit?
A
de slager
B
de bakker
C
de kok
D
de schilder

Slide 5 - Quiz

Welk beroep is dit?

A
de timmerman
B
de slager
C
de schilder
D
de piloot

Slide 6 - Quiz

Welk beroep is dit?
A
de schilder
B
de slager
C
de kok
D
de timmerman

Slide 7 - Quiz

Welk beroep is dit?
A
de slager
B
de bakker
C
de timmerman
D
de schilder

Slide 8 - Quiz

Welk beroep is dit?
A
de bakker
B
de slager
C
de kok
D
de timmerman

Slide 9 - Quiz

Welk beroep is dit?
A
de kok
B
de piloot
C
de metselaar
D
de agent

Slide 10 - Quiz

Welk beroep is dit?
A
de taxichauffeur
B
de agent
C
de dokter
D
de fotograaf

Slide 11 - Quiz

Welk beroep is dit?
A
de taxichauffeur
B
de zieke
C
de kok
D
de fotograaf

Slide 12 - Quiz

Welk beroep is dit?
A
de kok
B
de schilder
C
de timmerman
D
de metselaar

Slide 13 - Quiz

Wat doet een kok?
A
Hij kookt het eten.
B
Hij eet de lunch op.
C
Hij maakt een huis.
D
Hij vliegt een vliegtuig.

Slide 14 - Quiz

Wat doet een piloot?
A
Hij rijdt in een taxi.
B
Hij kookt het eten.
C
Hij vliegt in een vliegtuig.
D
Hij timmert een tafel.

Slide 15 - Quiz

Wat doet een kapper?
A
Hij schildert de muur.
B
Hij knipt haren.
C
Hij wast broeken en truien.
D
Hij kookt het eten.

Slide 16 - Quiz


Wat doet een slager?
A
Hij verkoopt vlees.
B
Hij verkoopt brood.
C
Hij verkoopt fruit.
D
Hij verkoopt groente.

Slide 17 - Quiz

Wat doet een bakker?
A
Hij verkoopt vlees.
B
Hij verkoopt brood.
C
Hij verkoopt fruit.
D
Hij verkoopt groente.

Slide 18 - Quiz

Wat doet een schilder?
A
Hij timmert een tafel.
B
Hij maakt een huis.
C
Hij schildert een huis.
D
Hij verkoopt een huis.

Slide 19 - Quiz

Wat doet een metselaar?
A
Hij metselt een muur.
B
Hij schildert een muur.
C
Hij metselt het eten.
D
Hij metselt een fiets.

Slide 20 - Quiz

Wat doet een fotograaf?
A
Hij maakt foto's.
B
Hij kijkt naar foto's.
C
Hij koopt foto's.
D
Hij hangt foto's aan de muur.

Slide 21 - Quiz

Wat doet een taxichauffeur?
A
Hij rijdt in een vliegtuig.
B
Hij rijdt op een fiets.
C
Hij rijdt in een auto.
D
Hij rijdt op een scooter.

Slide 22 - Quiz

Wat hoort bij een kok?
A
auto
B
kwast
C
medicijnen
D
eten

Slide 23 - Quiz

Wat hoort bij een dokter?
A
auto
B
medicijnen
C
eten
D
kwast

Slide 24 - Quiz

Wat hoort bij een kapper?
A
de schaar
B
de fiets
C
de camera
D
de lepel

Slide 25 - Quiz

Wat hoort bij een agent?
A
de pet
B
de fiets
C
het paard
D
de auto

Slide 26 - Quiz

Wat hoort bij de slager?
A
het vlees
B
het brood
C
de groente
D
het fruit

Slide 27 - Quiz

Wat hoort bij de bakker?
A
het vlees
B
het brood
C
de groente
D
het fruit

Slide 28 - Quiz

Wat hoort bij de schilder?
A
de lepel
B
de thermometer
C
de kwast
D
de taxi

Slide 29 - Quiz

Wat hoort bij de piloot?
A
de taxi
B
de fiets
C
de auto
D
het vliegtuig

Slide 30 - Quiz

Wat hoort bij de schoonmaker?
A
de kwast
B
het pistool
C
de dweil
D
de medicijnen

Slide 31 - Quiz

Bij wie hoort de dweil?
A
de taxichauffeur
B
de piloot
C
de schoonmaker
D
de agent

Slide 32 - Quiz

Bij wie hoort de kwast?
A
De metselaar
B
De schilder
C
De schoonmaker
D
De kapper

Slide 33 - Quiz

Bij wie hoort de hamer?
A
de schilder
B
de metselaar
C
de agent
D
de timmerman

Slide 34 - Quiz

Bij wie hoort het brood?
A
de kok
B
de slager
C
de bakker
D
de fotograaf

Slide 35 - Quiz

Wat wil jij later worden?

Slide 36 - Open question