Taalblokken Bouwstenen 3F Hoofdstuk 1 Eeuwige Roem

Taalblokken Bouwstenen 3F Hoofdstuk 1
Eeuwige roem
Alles door elkaar
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Taalblokken Bouwstenen 3F Hoofdstuk 1
Eeuwige roem
Alles door elkaar

Slide 1 - Slide

Welke uitspraak over een instructieve tekst is altijd waar?
Een instructieve tekst
A
geeft informatie door middel van afbeeldingen
B
is een mondelinge uitleg over werk of opleiding
C
maakt ingewikkelde informatie begrijpelijk
D
vertelt je stapsgewijs hoe je iets moet doen

Slide 2 - Quiz


Wat moet je NIET doen
bij verkennend lezen?
A
Je leest de titel en deeltitels
B
Je leest alle zinnen nauwkeurig.
C
Je kijkt naar de plaatjes
D
Je leest de eerste en de laatste alinea

Slide 3 - Quiz

Wat is het doel van doorvragen?
A
Iemand aan de praat houden.
B
Meer informatie krijgen.
C
De ander onderbreken.

Slide 4 - Quiz

Wat is globaal lezen niet?
A
De hele tekst lezen.
B
Alleen de eerste en laatste alinea lezen.
C
Alleen de eerste en laatste zin van elke alinea lezen.
D
Alleen de titel en de tussenkopjes lezen.

Slide 5 - Quiz

Het doel van een amuserende tekst is.........

A
de lezer laten lezen voor zijn plezier
B
een mening geven / uitleggen waarom die mening waar is
C
de lezer uitleggen hoe iets in elkaar zit
D
de lezer overhalen iets te gaan doen

Slide 6 - Quiz

Hoe zorg je dat je aan het woord blijft tijdens een overleg.
A
Je geeft een opsomming van punten.
B
Je gaat harder praten.
C
Je gaat rappen.
D
Je zegt ' Ik wil verder praten.'

Slide 7 - Quiz

Wat is een suggestieve vraag?
A
Het antwoord zit al in de vraag
B
Vraag naar emotionele achtergrond
C
Vraag die naar verschillende suggesties vraagt
D
Hierop moet je een sociaal wenselijk antwoord geven

Slide 8 - Quiz

Een tekst kan uit meerdere tekstdoelen bestaan.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 9 - Quiz

Wat is instrueren?
A
er word iets uitgelegd om te doen.
B
je leeft de feiten en geen mening.
C
je moet iets doen.
D
je mag iets doen.

Slide 10 - Quiz

Wat zijn open vragen?
A
Vragen die met ja of nee beantwoord kunnen worden.
B
Beginnen vaak met wat, waarom, wie, welke of wanneer.
C
Zijn bedoeld als openingszin.
D
Geven beperkt ruimte om te antwoorden

Slide 11 - Quiz

Hoe zorg je dat je tijdens een overleg aan het woord komt?
A
Je wacht tot er een stilte van.
B
Je maakt de zin van een ander af.
C
Je reageert op een vraag die een andere spreker stelt.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 12 - Quiz

Wat is je leesdoel bij een instructieve tekst?
A
Iemands mening te weten komen
B
Leren hoe je iets moet doen
C
Antwoord krijgen op vragen over een onderwerp

Slide 13 - Quiz

Een gebiedende wijs is:
A
u-vorm
B
hele werkwoord
C
hij-vorm
D
gebod of bevel

Slide 14 - Quiz

Wat voor informatieve tekst is dit?
A
Een nieuwsbericht
B
Een achtergrondartikel
C
Een voorlichtingsfolder
D
Een interview

Slide 15 - Quiz

Wat voor informatieve tekst is dit?
A
Een nieuwsbericht
B
Een achtergrondartikel
C
Een voorlichtingsfolder
D
Een interview

Slide 16 - Quiz

Wat is een betogende tekst?
A
De schrijver geeft feiten
B
De schrijver geeft zijn mening

Slide 17 - Quiz


Bij verkennend lezen...
A
...probeer je de tekst te begrijpen en wil je precies weten wat erin staat.
B
...probeer je een eerste indruk van de tekst te krijgen.
C
...probeer je de tekst uit je hoofd te leren.
D
...probeer je in de tekst te vinden wat je zoekt.

Slide 18 - Quiz

Wat is een tegenstelling?
A
Langzaam en snel
B
Lief en schattig
C
Mooi en meisje

Slide 19 - Quiz

Voor journalisten is het belangrijk om objectief te zijn in hun verslaggeving. Wat is objectief?
A
Feitelijk
B
Mening/oordeel

Slide 20 - Quiz

Wat is een informatieve tekst?
A
kookboek
B
anti-rook campagne
C
advertentie
D
recensie

Slide 21 - Quiz

Wat is globaal lezen?
A
de hele tekst lezen
B
de kopjes lezen
C
bedenken waar de tekst over gaat
D
de eerste en laatste zinnen van de alinea's lezen

Slide 22 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?
A
Tekst uit een schoolboek
B
Brief
C
Gebruiksaanwijzing
D
Stripverhaal

Slide 23 - Quiz

Je schrijft een stageverslag. Wat voor soort tekst is dit?
A
Overtuigend
B
Informatief
C
Instructief

Slide 24 - Quiz

Wat zijn tegenstellingen?
A
Woorden die het tegenovergestelde betekenen
B
Woorden die hetzelfde betekenen

Slide 25 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een betogende tekst?
A
Een artikel
B
Een column
C
Een krantenbericht
D
Een recept

Slide 26 - Quiz

Gebiedende wijs
A
Bindt dit touw vast!
B
Bint dit touw vast!
C
Bintd dit touw vast!
D
Bind dit touw vast!

Slide 27 - Quiz

Subjectief is?
A
kijken naar feiten en betrouwbare cijfers
B
mening en gevoel van mensen

Slide 28 - Quiz

Een controle vraag is een vraag die gesteld wordt om.....
A
Een vraag waarbij iemand kan antwoorden met: wanneer, waarom, wie en hoe
B
Je te verplaatsen in een ander
C
Erachter te komen of je de vraagsteller goed begrepen hebt

Slide 29 - Quiz

Maken oefentoets Bouwstenen 3F
Paragraaf 1.8
Voorbereidingstoets maken  

Slide 30 - Slide