Chapitre 3 klas 3hva

Chapitre 3 
volgende
Grandes Lignes L3HVa
1 / 41
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Chapitre 3 
volgende
Grandes Lignes L3HVa

Slide 1 - Slide

Opdracht 1
Maak de zinnen vragend zoals aangegeven: 
- door middel van est-ce que
- door middel van inversie (omkering onderwerp-persoonsvorm)
Vergeet niet je vraag af te sluiten met een vraagteken. 

Slide 2 - Slide


Paul est bon en maths? (Maak op een andere manier vragend)

Slide 3 - Open question


Tu es fort en maths?
(gebruik: inversie = omkering)

Slide 4 - Open question


Elle trouve le français facile?
(gebruik GEEN inversie)

Slide 5 - Open question


Elle a un joli nom?
(Gebruik inversie)

Slide 6 - Open question


Vous partez en voyage.
(gebruik het vraagwoord «wanneer» )

Slide 7 - Open question


Il va souvent à Paris.
(gebruik: inversie = omkering)

Slide 8 - Open question


On parle Français où ?
(gebruik est-ce que en vergeet het vraagwoord niet).

Slide 9 - Open question

Opdracht 2
Vul de juiste vorm van de futur in van de werkwoorden tussen haakjes.

Slide 10 - Slide


Nous (choisir) le français l'année prochaine.

Slide 11 - Open question


Il (réfléchir) à son avenir plus tard.

Slide 12 - Open question


Nous (prendre) le train demain.

Slide 13 - Open question


Il (aller) au lycée à vélo. Stam van aller=ir

Slide 14 - Open question


Ils (aller) au lycée à vélo.

Slide 15 - Open question


Adèle et Emma ne (pouvoir) pas venir.
Stam van pouvoir=pourr

Slide 16 - Open question


Nous ne (pouvoir) pas venir.

Slide 17 - Open question


Elles (avoir) les photos en souvenir.
Stam van avoir=aur

Slide 18 - Open question


Tu (avoir) les photos en souvenir.

Slide 19 - Open question


Elles (être) demain à Paris.
Stam van être=ser

Slide 20 - Open question


Je (être) demain à Paris.

Slide 21 - Open question

Opdracht 3
Vertaal de zin naar het Frans.

Slide 22 - Slide


1. Wat is dat?

Slide 23 - Open question


2. Ik ben goed in wiskunde?

Slide 24 - Open question


3. Ik zit in de derde klas.

Slide 25 - Open question


4. Wat wil je later worden?

Slide 26 - Open question


5. Ja, ik ben naar Frankrijk gegaan.

Slide 27 - Open question


6. Het is hetzelfde.

Slide 28 - Open question

Opdracht 4
Vocabulaire

Slide 29 - Slide

Wat is de betekenis van :
Le séjour
A
de toekomst
B
het verblijf

Slide 30 - Quiz

Wat is de betekenis van:
l'échange
A
de toekomst
B
de uitwisseling

Slide 31 - Quiz

Wat is de betekenis van:
rendre visite à
A
bezoeken
B
aarzelen

Slide 32 - Quiz

Wat is de betekenis van:
deviner
A
durven
B
luisteren
C
raden
D
durven

Slide 33 - Quiz

Wat betekent:
en tout cas
A
gewoon
B
gelijk
C
in ieder geval
D
het woord

Slide 34 - Quiz

Wat betekent
avoir le vertige
A
iemand bezoeken
B
pech hebben
C
hoogtevrees hebben
D
mazzel hebben

Slide 35 - Quiz

Wat betekent:
impressionnée
A
opgemaakt
B
onder de indruk

Slide 36 - Quiz

Wat betekent :
le métier
A
de mensen
B
het beroep

Slide 37 - Quiz

Wat betekent :
peut-être
A
waarom
B
omdat
C
misschien
D
soms

Slide 38 - Quiz

Wat betekent :
s'amuser
A
zich wassen
B
zich vervelen
C
zich vermaken
D
pffffff

Slide 39 - Quiz

Hoe is het gegaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll

Wat heb je nodig om de leerstof beter te beheersen?

Slide 41 - Open question