5. Krachten in werktuigen

Als je een pen optilt en stilhoudt in de lucht, welke twee krachten zijn dan in evenwicht?
A
Zwaartekracht en spankracht
B
Zwaartekracht en spierkracht
C
Spierkracht en normaalkracht
D
Spankracht en normaalkracht
1 / 17
next
Slide 1: Quiz
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Als je een pen optilt en stilhoudt in de lucht, welke twee krachten zijn dan in evenwicht?
A
Zwaartekracht en spankracht
B
Zwaartekracht en spierkracht
C
Spierkracht en normaalkracht
D
Spankracht en normaalkracht

Slide 1 - Quiz

Een krachtenpijl is 4 centimeter lang. De schaal in de tekening is 1 cm = 50 N. Hoe groot is de getekende kracht?
A
12,5 N
B
50 N
C
200 N
D
2000 N

Slide 2 - Quiz

Twee honden trekken aan een touw. De linker met een kracht van 25 N, de rechter met 35 N.
Wat is de nettokracht op het touw en in welke richting werkt die?
A
60 N - naar links
B
60 N - naar rechts
C
10 N - naar links
D
10 N - naar rechts

Slide 3 - Quiz

5. Krachten in werktuigen

Slide 4 - Slide

Dit gaan we leren:
1. Uitleggen of een werktuig een enkele of een dubbele hefboom vormt

2. Het draaipunt van een hefboom aanwijzen

3. Uitleggen wat bij een hefboom de werkkracht en de last zijn

4. Rekenen met de hefboomregel

Slide 5 - Slide

Voor sommige dingen is je spierkracht niet groot genoeg (ook niet als je kast bent).

Je kan dan een werktuig gebruiken, bv. een moersleutel. Die werkt dan als een hefboom.

Slide 6 - Slide

Een hefboom draait om een draaipunt. Aan de andere kant oefen je kracht uit.

Met een oneindig grote hefboom zou je alles wat je wil in beweging kunnen brengen.

Slide 7 - Slide

Waar zit het draaipunt?

Slide 8 - Drag question

Bij een hefboom wordt twee keer kracht uitgeoefend:
- Van jou op de hefboom: dit heet de werkkracht (F1)
- Van de hefboom op het voorwerp: dit heet de last (F2)

Slide 9 - Slide

Hoe maak je die last zo groot mogelijk?

Slide 10 - Slide

De kant (arm) van de hefboom waar je zelf kracht op uitoefent, moet zo groot mogelijk zijn.

De arm waar de last werkt, moet zo klein mogelijk zijn. Het draaipunt moet dicht bij het voorwerp liggen.

Slide 11 - Slide

De hefboomregel
De krachten op een hefboom bereken je zo:

werkkracht (N) × werkarm (m) = last (N) × lastarm (m)

Als dan de werkarm lang is, en de lastarm kort, zoals besproken,
dan wordt de werkkracht klein (jij doet weinig) en de last groot (de hefboom oefent veel kracht uit).

Slide 12 - Slide

Oefenen
In dit voorbeeld is de afstand tussen hand en
draaipunt (werkarm) 10 centimeter, en tussen
dop en draaipunt (lastarm) 2 centimeter.
a. Je oefent 5 N spierkracht uit op de werkarm.
Hoe groot is dan de last(kracht)?

b. Nu zet je twee keer zoveel kracht (10 N).
Hoe groot is dan de last?

Slide 13 - Slide

Oefenen
We weten:
L1 (lengte werkarm) = 10 centimeter
L2 (lengte lastarm) = 2 centimeter
F1 (werkkracht) = 5 N
Als we dat invullen in de formule, krijgen we:
5 N * 10 cm = ? * 2 cm
50 = ? * 2
? = 25 N

Slide 14 - Slide

De lengte van de werkarm is 5 keer zo lang als de lengte van de lastarm.

Dat betekent dat de kracht van de last 5 keer zo groot is als de werkkracht.

Slide 15 - Slide

Met twee hefbomen die om hetzelfde draaipunt draaien, heb je een dubbele hefboom.

Voorbeelden zijn scharen en tangen.

Ook hier geldt: de werkarm is 4 keer zo lang, dus de tang maakt je kracht 4 keer groter.

Slide 16 - Slide

Aan de slag
Maak: paragraaf 3.4, opdracht 1 en 3 t/m 6
Daarna: Test Jezelf van die paragraaf

Slide 17 - Slide