Les 1: Ruilen & geldfuncties (3.1.)

1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat kan je allemaal met je geld doen?

Slide 2 - Mind map

In Hoofdstuk 1 & 2 ging het over behoeften en consumeren

Slide 3 - Slide

In Hoofdstuk 1 & 2 ging het over behoeften en consumeren
In Hoofdstuk 3 kijken we naar de rol van geld en de bank

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Leerdoelen
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil.

Ik kan de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven.

Ik kan het verschil tussen chartaal en giraal geld uitleggen.



Slide 6 - Slide

5

Slide 7 - Video

00:39
Directe Ruil
Je ruilt een goed of dienst tegen iets anders zonder geld te gebruiken. 

Slide 8 - Slide

00:50
Waarom zou boer Henk zijn paard niet willen ruilen voor een brood?

Slide 9 - Open question

01:17
Waarom zou Anna haar boot niet willen ruilen voor het paard?

Slide 10 - Open question

01:34
Indirecte Ruil
Ruil waarbij je geld als ruilmiddel gebruikt.
Verkopen
Kopen

Slide 11 - Slide

01:52
Wat zijn twee redenen om geld te gebruiken als ruilmiddel?

Slide 12 - Open question

Directe Ruil

Je ruilt een goed of dienst tegen iets anders zonder geld te gebruiken.
Indirecte Ruil

Ruil waarbij je geld als ruilmiddel gebruikt.


Slide 13 - Slide

Geld heeft drie functies:
Ruilmiddel: goederen of diensten kopen of verkopen met geld.






Slide 14 - Slide

Geld heeft drie functies:
Rekenmiddel: met geld kan ik zien hoeveel iets waard is.



Hoeveel broden?
Door geld hoef je niet langer te gokken hoeveel iets waard is...

Slide 15 - Slide

Geld heeft drie functies:
Rekenmiddel: met geld kan ik zien hoeveel iets waard is.



Door geld hoef je niet langer te gokken hoeveel iets waard is...
8000 euro
2 euro

Slide 16 - Slide

Geld heeft drie functies:
Spaarmiddel: Het geld wat ik niet gebruik, kan ik nu bewaren om het later uit te geven.



Betalen met bijvoorbeeld een paard wordt erg lastig, omdat je een paard slecht kunt bewaren!

Slide 17 - Slide

Sleep de plaatjes en hotspots met omschrijvingen naar de juiste geldfunctie
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel
Ik kan goederen en diensten kopen en verkopen met geld.
Geld dat ik nu niet nodig heb, kan ik bewaren voor later. 
Met geld kan ik zien hoeveel iets waard is. 

Slide 18 - Drag question

Chartaal Geld
Giraal Geld
Twee soorten geld

Slide 19 - Slide

Oefenen
Maak opdracht 2 t/m 8 van Hoofdstuk 3.1.

Slide 20 - Slide

Leerdoelen
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil.

Ik kan de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven.

Ik kan het verschil tussen chartaal en giraal geld uitleggen.



Slide 21 - Slide

Hoe ging dit?
Heb je de leerdoelen behaald? Vond je de opdrachten gemakkelijk te maken? 

Maak nu een keuze waar je aan gaat werken:
  • Extra uitleg (paars)
  • Extra oefening (geel)
  • Extra uitdaging (blauw)

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Herhalingsopdrachten
1 t/m 4 op blz. 88

Slide 25 - Slide

Plusopdrachten
1 t/m 3 op blz. 90

Slide 26 - Slide