Code+ Deel 1 Hoofdstuk 3

• NT2
• ISK

Code+ Deel 1 Hoofdstuk 3

Doelen:

Grammatica

1. Ik kan ja/nee-vragen stellen.

2. Ik kan geen en niet gebruiken.

3. Ik weet welke woorden welke lidwoorden hebben: de of het.

Doelen:

Spreken

4. Ik kan iets aanbieden en reageren.

5. Ik kan iets kopen op de markt of in de winkel.

Maak een ja/nee-vraag:
sperziebonnen/Je/lust?

Maak een ja/nee-vraag:
Jullie/lusten/hagelslag?

Maak een ja/nee-vraag:
Gek/ben/je/chocolade/op?

Maak een ja/nee-vraag:
Koken/hij/erwtensoep?

Maak een ja/nee-vraag:
Drinken/zij/water?

Maak een ja/nee-vraag:
Kopen/zij/op de markt/ vlees?

Maak een ja/nee-vraag:
Marieke/kopen/groente en fruit/ bij de bakker?

Maak een ja/nee-vraag:
Je/willen/pasta?

Maak een ja/nee-vraag:
Vis/moeder/kopen/bij de visser?

Maak een ja/nee-vraag:
Drinken/je/cola?

Schrijf het-woorden

Schrijf de-woorden

Niet of geen?
Ik eet... chocola.

Niet of geen?
We zitten vandaag ... op school.

Niet of geen?
Ik eet ... vis.

Niet of geen?
Hij lust ... sperziebonen.

Niet of geen?
We kopen ... vlees op de markt.

Niet of geen?
Ik werk ... in de supermarkt.

Niet of geen?
Deze bakker bakt ... lekker brood.

Niet of geen?
Hij kookt vandaag ... .

Niet of geen?
We gaan nu ... naar de bakkerij.

Geef goed antwoord.
Anders nog iets?

1. Ja, het is goed.
2. Fijne dag!
3. Nee, anders niets.
4. Het kost 2 euro.

Geef goed antwoord.
Hoeveel kosten de tomaten?

1. Goedemiddag!
2. 2 euro
3. Anders niets.
4. Hoeveel wil je?

Geef goed antwoord.
Wil je thee?

1. Ja, graag!
2. Ja, lekker.
3. Graag!
4. Nee, dank je.

Geef goed antwoord.
Heb je zin in cola?

1. Nee, dank je!
2. Het is 4 uur.
3. Ja, graag!
4. 2 euro.

Geef goed antwoord.
Een tasje erbij?

1. Nee, dank u wel.
2. Het is niet lekker.
3. Goedemorgen!
4. Fijne dag!

Geef goed antwoord.
Wat wilt u drinken?

1. Pizza.
2. Pizza graag.
3. Ik wil graag een glas water.
4. Een glas water, alstublieft.

Wie is er aan de beurt?

1. Ik.
2. Ik. Twee komkommers alstublieft.
3. Fijne dag!
4. Doei!

Geef goed antwoord.
Goedemiddag!

1. Hoe laat is het?
2. Dag!
3. Dat weet ik niet.
4. Het kost 5 euro.

Heb je Hoofdstuk 3 goed geoefend?