Week 24 Nieuwsbegrip woordenschat C

Week 24 - Woordenschat C
Gouden Koets
1 / 43
next
Slide 1: Slide
Begrijpend lezenBasisschoolMiddelbare schoolSpeciaal Onderwijs

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Week 24 - Woordenschat C
Gouden Koets

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Script
Het lijkt mij wel leuk om geheimen te weten van mensen die naam hebben gemaakt. Naam maken betekent dat je bekend wordt. Iemand die naam heeft gemaakt, is dus al beroemd. Ik zou wel willen weten wat Dua Lipa eet als ontbijt of wat Beyoncé gebruikt om haar haar zo mooi te maken. Wie weet dat ik ooit zelf nog wel naam ga maken. Naam maken als de beste leerkracht van Nederland lijkt mij wel wat.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Script
De geheimen van beroemdheden blijven vaak geheim, want iedereen die er ook maar iets over weet moet vast steevast hun mond houden. Steevast betekent altijd of volgens een vaste gewoonte. Journalisten van roddelbladen proberen steevast geheimen te ontrafelen. Dit doen kunnen zij proberen door vragen te stellen aan ingewijden, maar ook door het aan de beroemdheden zelf te vragen. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Script
Zo staat de pers steevast klaar op momenten dat een beroemdheid verschijnt, zoals in het winkelcentrum of een rode loper evenementen. Deze evenementen verlopen trouwens steevast op dezelfde manier, waarbij alle beroemdheden netjes op hun beurt wachten om de rode loper te betreden. Soms zijn daar ook ingewijden bij aanwezig. Wist je trouwens dat ingewijden ook steevast contact kunnen hebben met mensen die naam hebben gemaakt?

Slide 4 - Slide

Interactieve vraag naar aanleiding van het script: 
Vraag de leerlingen of zij iemand kunnen noemen die naam heeft gemaakt. Laat de leerlingen in tweetallen een woordenweb maken met het woord naam maken. In dit woordenweb zetten de leerlingen mensen die naam hebben gemaakt.
de symboliek

Slide 5 - Slide

Leg het woord uit met behulp van de drie woorden of zinnetjes: het gebruik, een teken en dat iets anders voorstelt

In onderstaande drie slides worden de woorden een voor een in de driehoek geplaatst. 
de symboliek
het gebruik

Slide 6 - Slide

Leg het woord uit met behulp van het woord het gebruik
de symboliek
het gebruik
het teken

Slide 7 - Slide

Leg het woord uit met behulp van het woord een teken
de symboliek
het gebruik
een teken
dat iets anders voorstelt

Slide 8 - Slide

Leg het woord uit met behulp van het woord dat iets anders voorstelt

naam maken

Slide 9 - Slide

Vraag de leerlingen waar ze allemaal aan denken bij het woord naam maken en schrijf dat rondom naam maken. Dit kunnen woorden zijn als bekend worden, beroemd, niet over straat kunnen, herkend worden, op tv komen, in de krant staan, ergens goed in zijn, iets ergs gedaan hebben, iedereen praat over je, iedereen kent je of namen van mensen die naam gemaakt hebben, zoals bekende zangers, influencers, politici, acteurs.
steevast

Slide 10 - Slide

Bedenk samen met de leerlingen welke woorden op de hogere treden komen: soms, vaak, bijna altijd. Kunnen ze ook iets bedenken wat op de bovenste trede kan staan? Bijvoorbeeld: nooit.
steevast
bijna altijd

Slide 11 - Slide

Bedenk samen met de leerlingen waarom het woord bijna altijd op de betreffende treden staat. Kunnen zie iets bedenken wat op de volgende treden komt te staan? (vaak)  
steevast
bijna altijd
vaak

Slide 12 - Slide

Bedenk samen met de leerlingen waarom het woord vaak op de betreffende treden staat. Kunnen zie iets bedenken wat op de volgende treden komt te staan? (soms)  
steevast
bijna altijd
vaak
soms

Slide 13 - Slide

Bedenk samen met de leerlingen waarom het woord soms op de betreffende treden staat. Kunnen zie iets bedenken wat op de volgende treden komt te staan? (nooit)  
steevast
bijna altijd
vaak
soms
nooit

Slide 14 - Slide

Bedenk samen met de leerlingen waarom het woord nooit op de bovenste treden staat.
steevast

Slide 15 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (altijd, doorgaans, continu, constant, doorlopend, …)

In de komende drie slides worden de voorbeeldwoorden een voor een in de spiegel geplaatst. Probeer ook met de kinderen woorden te bedenken die in de spiegel geplaatst kunnen worden. 
steevast
altijd

Slide 16 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (altijd, doorgaans, continu, constant, doorlopend, …)

Leg uit waar het woord altijd zichtbaar is in de spiegel. 
steevast
continu

Slide 17 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (altijd, doorgaans, continu, constant, doorlopend, …)

Leg uit waar het woord continu zichtbaar is in de spiegel. 
steevast
constant

Slide 18 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (altijd, doorgaans, continu, constant, doorlopend, …)

Leg uit waar het woord constant zichtbaar is in de spiegel. 
omstreden

Slide 19 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug?  (aanvechtbaar, controversieel, betwist, …)

In de komende drie slides worden de voorbeeldwoorden een voor een in de spiegel geplaatst. Probeer ook met de kinderen woorden te bedenken die in de spiegel geplaatst kunnen worden. 
omstreden
aanvechtbaar

Slide 20 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (aanvechtbaar, controversieel, betwist, …)

Leg uit waar het woord aanvechtbaar zichtbaar is in de spiegel.  
omstreden
controversieel

Slide 21 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (aanvechtbaar, controversieel, betwist, …)

Leg uit waar het woord controversieel zichtbaar is in de spiegel.  
omstreden
betwist

Slide 22 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (aanvechtbaar, controversieel, betwist, …)

Leg uit waar het woord betwist zichtbaar is in de spiegel.  
grootscheeps

Slide 23 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (altijd, doorgaans, continu, constant, doorlopend, …)

In de komende drie slides worden de voorbeeldwoorden een voor een in de spiegel geplaatst. Probeer ook met de kinderen woorden te bedenken die in de spiegel geplaatst kunnen worden. 
grootscheeps
grootschalig

Slide 24 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (grootschalig, groots opgezet, omvangrijk, …)

Leg uit waar het woord grootschalig zichtbaar is in de spiegel.  

grootscheeps
groots opgezet

Slide 25 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (grootschalig, groots opgezet, omvangrijk, …)

Leg uit waar het woord groots opgezet zichtbaar is in de spiegel.  
grootscheeps
omvangrijk

Slide 26 - Slide

Welke woorden zie je in de spiegel terug? (grootschalig, groots opgezet, omvangrijk, …)

Leg uit waar het woord omvangrijk zichtbaar is in de spiegel.  
de knoop doorhakken
twijfelen

Slide 27 - Slide

Op de laden eronder schrijft u eigenschappen van beide begrippen. U kunt de kast samen met de leerlingen vullen. U kunt ook een rijtje eigenschappen geven, bijvoorbeeld beslissen, niet kunnen beslissen, weten wat je wil, niet weten wat je wil, ja of nee zeggen, je weet het nog niet en de leerlingen in tweetallen laten bedenken welke eigenschap aan welke kant van de kast hoort. 
Woorden schatten

Slide 28 - Slide

De volgende zeven slides kunt u gebruiken om de woordenkennis van leerlingen te controleren aan het einde van de les, dus nadat de leerlingen de opdrachten hebben gemaakt. Daarna begint de les van Andere tekstsoort

grootscheeps
A
Dit woord zegt me niks
B
Ik herken het woord, maar weet de betekenis niet
C
Ik weet ongeveer wat dit woord betekent
D
Ik ken dit woord en kan de betekenis uitleggen of een voorbeeld geven.

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

de ingewijde

A
Dit woord zegt me niks
B
Ik herken het woord, maar weet de betekenis niet
C
Ik weet ongeveer wat dit woord betekent
D
Ik ken dit woord en kan de betekenis uitleggen of een voorbeeld geven.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

steevast
A
Dit woord zegt me niks
B
Ik herken het woord, maar weet de betekenis niet
C
Ik weet ongeveer wat dit woord betekent
D
Ik ken dit woord en kan de betekenis uitleggen of een voorbeeld geven.

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

naam maken
A
Dit woord zegt me niks
B
Ik herken het woord, maar weet de betekenis niet
C
Ik weet ongeveer wat dit woord betekent
D
Ik ken dit woord en kan de betekenis uitleggen of een voorbeeld geven.

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

massief
A
Dit woord zegt me niks
B
Ik herken het woord, maar weet de betekenis niet
C
Ik weet ongeveer wat dit woord betekent
D
Ik ken dit woord en kan de betekenis uitleggen of een voorbeeld geven.

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

bol staan van iets

A
Dit woord zegt me niks
B
Ik herken het woord, maar weet de betekenis niet
C
Ik weet ongeveer wat dit woord betekent
D
Ik ken dit woord en kan de betekenis uitleggen of een voorbeeld geven.

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

de symboliek
A
Dit woord zegt me niks
B
Ik herken het woord, maar weet de betekenis niet
C
Ik weet ongeveer wat dit woord betekent
D
Ik ken dit woord en kan de betekenis uitleggen of een voorbeeld geven.

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

de verheerlijking
A
Dit woord zegt me niks
B
Ik herken het woord, maar weet de betekenis niet
C
Ik weet ongeveer wat dit woord betekent
D
Ik ken dit woord en kan de betekenis uitleggen of een voorbeeld geven.

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

omstreden
A
Dit woord zegt me niks
B
Ik herken het woord, maar weet de betekenis niet
C
Ik weet ongeveer wat dit woord betekent
D
Ik ken dit woord en kan de betekenis uitleggen of een voorbeeld geven.

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

de knoop doorhakken
A
Dit woord zegt me niks
B
Ik herken het woord, maar weet de betekenis niet
C
Ik weet ongeveer wat dit woord betekent
D
Ik ken dit woord en kan de betekenis uitleggen of een voorbeeld geven.

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Andere tekstsoort

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Video

In dit filmpje wordt de inleiding van de Andere tekstsoort hardop denkend voorgedaan. Na het filmpje kunnen de leerlingen de rest van de tekst lezen en de opdrachten op de computer doen. 

De twee vragen op de volgende dia's zijn voor na de les, zodat er gecontroleerd kan worden of de leerlingen het lesdoel hebben behaald. 
In een column neemt de schrijver een standpunt in
A
Goed
B
Fout

Slide 41 - Quiz

Deze vragen kunnen gesteld worden als afsluiting van de les om te controleren of de leerlingen het lesdoel hebben behaald. 
Een column is bedoeld om...
A
een emotie los te maken
B
het gedrag van lezers te veranderen
C
vooral veel feiten te geven
D
lezers anders te laten gaan denken over het onderwerp

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Tips en/of tops over deze pilot? Mail ze naar a.lotterman@cedgroep.nl

Slide 43 - Slide

This item has no instructions