Grammatik: voorzetsels met de 3e en 4e naamval

Grammatik: voorzetsels 3e en 4e naamval
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3,4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatik: voorzetsels 3e en 4e naamval

Slide 1 - Slide

Voorzetsels met de 3e naamval

Slide 2 - Slide

3e naamval
In de vorige lessen hebben we het over de 3e naamval (Dativ) gehad en heb je geleerd dat er naast de hij/hem regel een aan/ voor hem regel is waardoor je in een zin kunt bepalen wat het meewerkend voorwerp is.
Voorbeeldzin:
Der Vater schreibt dem Mann einen Brief.
De vader schrijft (aan) de man een brief.

Slide 3 - Slide

Voorzetsels 3e naamval
Naast het ontleden kun je ook aan een voorzetsel zien in welke naamval de zin staat. Voor de derde naamval moet je de volgende voorzetsels kennen:

aus = uit, bei = bij, mit = met,  nach = naar of na, 
seit = sinds, von = van, zu = naar , gegenüber = tegenover

Slide 4 - Slide

Voorzetsels 3e naamval
Voorbeeldzinnen met voorzetsel:
1. Ich laufe mit dem Hund (m) im Wald. 
2. Ich habe eine Cola von meiner Mutter (v) bekommen.
3. Seit letzter Woche (v) verstehe ich dir besser.
4. Morgen gehen wir zu deinen Großeltern (mv).
5. Ich reise nach einem schönen Land (o).

Slide 5 - Slide

Naamvallen schema met zelfstandig naamwoord:
                       m                          v                        o                          mv

1e           der Mann           die Frau         das Kind          die Freunde

                ein Mann           eine Frau       ein Kind           keine Freunde

3e          dem Mann         der Frau         dem Kind        den Freunden
            einem Mann     einer Frau      einem Kind     keinen Freunden
4e          den Mann          die Frau          das Kind          die Freunde
            einen Mann      eine Frau           ein     Kind        keine Freunde

Slide 6 - Slide

Kies de juiste uitgang bij de zin.
Im Juli fahre ich immer zu mein....Cousin (neef).
A
mein
B
meiner
C
meinem
D
meinen

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste uitgang bij de zin.
Plötzlich kam dieser Mann aus d....Haus.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste uitgang bij de zin.
Was hast du von dein....Tante bekommen?
A
deine
B
deinen
C
deinem
D
deiner

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste uitgang bij de zin.
Er ist auf der Suche nach ein.... Haustier
A
einer
B
einem
C
ein
D
einen

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste uitgang bij de zin.
Seit dies..... Jahr woht er in Berlin.
A
diesem
B
dieses
C
diesen
D
dieser

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste uitgang bij de zin.
Gegenüber d.... Kirche steht ein großer Baum.
A
die
B
dem
C
den
D
der

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste uitgang bij de zin.
Mit mein....Bruder gehe ich manchmal ins Kino.
A
meiner
B
meinem
C
meinen
D
mein

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste uitgang bij de zin.
Peter wohnt noch bei sein.....Eltern.
A
seinen
B
sein
C
seinem
D
seiner

Slide 14 - Quiz

Oefenzinnen 3e naamval met voorzetsel

Extra toelichting voor slide 2: 

behalve = außer

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Slide 17 - Link

Voorzetsels met de 4e naamval

Slide 18 - Slide

Voorzetsels 4e naamval
Naast het ontleden kun je ook aan een voorzetsel zien in welke naamval de zin staat. Voor de vierde naamval moet je de volgende voorzetsels kennen:

durch = door, für = voor, gegen = tegen, 
ohne = zonder, um = om
bis = tot , entlang = langs

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link