This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Een donjon, of mottekasteel, was een versterkte wachttoren. Hier woonde de heer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden, onontgonnen gebied en bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met de heer. De wapenuitrusting moesten ze zelf betalen.
De akkers van de heer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was. Overigens moesten ze hun pacht ook weer van deze opbrengst betalen.
Het vroonhof was de boerderij (hoeve) van de heer. Hier woonde de heer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast een vroonhof woonden de horige boeren in geval van gevaar, zoals oorlog.
Bij het vroonhof waren stallen voor de dieren en boomgaarden.
Horigen woonden in vredestijd buiten het vroonhof
Met het hofstelsel bedoelen we het hele systeem (stelsel) van heren en horigen, inclusief de pacht en de herendiensten.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Het rijk van Karel de Grote
Karel de Grote
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Het leenstelsel
Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen.
Daarom kreeg hij hulp van vazallen: mannen die met hem meevochten
Zijn trouwste vazallen kregen als beloning ieder een gebied in leen.
Zij mochten dit namens hem besturen: zij werden zijn leenmannen.
Het leenstelsel heet ook wel: feodalisme
Slide 11 - Slide
De leenman
De leenheer:
Karel de Grote
Het leen (de grond) dat de leenman 'in leen' krijgt.
De vier plichten van een leenman:
Hij moest trouw zweren aan de koning;
Hij moest zijn gebied besturen en er recht-spreken;
Hij moest jaarlijks belasting aan de koning betalen;
Als er oorlog was in het Rijk, moest hij met zijn eigen soldaten meevechten in het leger van de koning.
De leenman zweert trouw aan zijn leenheer, Karel de Grote.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Slide 14 - Slide
Karel de Grote was de.....
A
leenheer
B
leenman
C
vazal
Slide 15 - Quiz
Wie was Karel de Grote?
A
Hij was koning van de Friezen.
B
Hij was koning van de Franken.
C
Hij was koning van de Romeinen
D
Hij was koning van de Saksen
Slide 16 - Quiz
De val van het Romeinse Rijk
A
Het Oost-Romeinse Rijk valt in 1476
B
Het West- Romeinse rijk valt in 1453
C
Het Oost-Romeinse Rijk valt in 476
D
Het West- Romeinse rijk valt in 476
Slide 17 - Quiz
Wat was de situatie in Europa na de val van het Romeinse rijk?
A
Hetzelfde als eerst
B
Gezellig - iedereen raakte bevriend met elkaar
C
Gevaarlijk - alle bescherming was weg
D
Ziek - iedereen werd ziek
Slide 18 - Quiz
Val van het Romeinse rijk door Edward Gibbon
A
Primair
B
Secundair
Slide 19 - Quiz
Feodalisme
Leenman
Leenheer
Geeft grond in leen
Belooft raad en daad
Bestuurt in naam van de koning
Beschermt zijn edelmannen
Slide 20 - Drag question
Gebruik de vier zinnen
Welke zinnen over het Frankische rijk van Karel de Grote zijn juist?
Sleep de zinnen naar het juiste vak, juist of onjuist.
Juist
Onjuist
A. Door veroveringen werd Karel de Grote koning van een groot rijk.
B. Het Frankische rijk was begonnen in Duitsland.
C. Karel de Grote bestuurde zijn rijk met behulp van het feodalisme.
D. Toen Karel keizer werd, behoorde heel Europa tot zijn rijk.