M3 fictie test en oefenen begrippen (Sukkel voor de liefde)

Fictie
Verhaalanalyse

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Fictie
Verhaalanalyse

Slide 1 - Slide

Lesdoelen


Ik heb geoefend met verschillende begrippen over fictie.


Ik heb de vragen bij 'Sukkel voor de liefde' beantwoord en verbeterd.



Slide 2 - Slide

Een korte quiz om te kijken wat je al/nog weet.

Slide 3 - Slide

Waaraan herken je een hoofdpersonage?
A
Dat herken je gewoon.
B
Je hebt informatie over de persoon.
C
Je weet wat die persoon denkt, voelt, doet, wil etc.
D
Aan zijn hoofdrol.

Slide 4 - Quiz

Waaraan zie je dat het om een bijpersoon gaat?
A
Hij hangt er wat bij.
B
Hij of zij is bevriend met de hoofdpersoon.
C
Je krijgt een beetje informatie over die persoon, maar de persoon speelt niet echt een rol.
D
Je weet niet alles wat die persoon voelt, denkt, doet. De persoon speelt wel een rol in het verhaal.

Slide 5 - Quiz

Wat is het thema van het verhaal?
A
Het onderwerp van het verhaal.
B
Wat voor verhaalsoort het is.
C
Voor welke doelgroep het verhaal is geschreven.
D
De titel.

Slide 6 - Quiz

Wat is een open plek in het verhaal?
A
Een gat in het tijdsverloop van het verhaal.
B
Een vraag die opkomt bij de lezer tijdens het lezen.
C
Als er bladzijden uit het boek missen.
D
Een open einde.

Slide 7 - Quiz

Wat betekent chronologisch?
A
Alles in de volgorde waarin het zich heeft afgespeeld.
B
Alles op alfabetische volgorde.
C
Alles in opgedeeld in hoofdstukken.
D
Een verhaal zonder flashbacks

Slide 8 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met een flashback in een verhaal?
A
Een korte terugblik.
B
De schrijver neemt je terug in het verhaal.
C
Een vooruitblik.
D
Een gat in het verhaal.

Slide 9 - Quiz

Welke is GEEN kenmerk van een open einde?
A
Het hoofdprobleem is niet opgelost.
B
Er is ruimte voor een vervolgverhaal.
C
De hoofdvraag is opgelost.
D
De lezer blijft met vragen zitten.

Slide 10 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de vertelde tijd?
A
De tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen.
B
De tijd die verloopt in het verhaal.
C
De tijd waarin het verhaal zich afspeelt.
D
Hoe laat het is als het verhaal begint.

Slide 11 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de ruimte in een verhaal?
A
De ruimte die het verhaal inneemt in je hoofd.
B
De plek(ken) waar het verhaal zich afspeelt.
C
Waar je bent als je het verhaal leest.
D
Het aantal bladzijdes.

Slide 12 - Quiz

Wat wordt er denk je met vertelperspectief bedoeld?
A
Vanuit welk oogpunt de hoofdpersoon kijkt naar de bijpersoon/bijersonen.
B
Hoe de lezer kijkt naar het verhaal.
C
Vanuit welk oogpunt het verhaal verteld wordt.
D
Vanuit welk oogpunt de hoofdpersoon bekeken wordt.

Slide 13 - Quiz

We lezen verder...
1 Wie is de hoofdpersoon. Geef een beschrijving. Denk daarbij aan leeftijd, uiterlijk, gedachten, gevoelens, omgang met andere personen, familieleden, vrienden etc.
2 Wie zijn de bijpersonen? Beschrijf hun relatie met de hoofdpersoon.
3 Wat is het onderwerp van het verhaal?
4 Wordt het verhaal chronologisch verteld? Je moet je antwoord toelichten.
5 Hoeveel tijd verloopt er in dit verhaal? Licht je antwoord toe.
6 In welke tijd speelt dit verhaal? Licht je antwoord toe.
7 Waar speelt het verhaal zich af? Beschrijf de ruimte(s).
8 Noem een open plek in het verhaal.
Een open plek is een vraag die bij de lezer opkomt.
9 Wat heeft Dave gedaan en wat vind je daarvan?
10 Wat is het vertelperspectief? Door wiens ogen zie je het verhaal?
11 Geef je mening over het verhaal. Gebruik beoordelingswoorden en argumenten. Gebruik voorbeelden uit de tekst.

Slide 14 - Slide

Maak nu de vragen 
1 Wie is de hoofdpersoon. Geef een beschrijving. Denk daarbij aan leeftijd, uiterlijk, gedachten, gevoelens, omgang met andere personen, familieleden, vrienden etc.
2 Wie zijn de bijpersonen? Beschrijf hun relatie met de hoofdpersoon.
3 Wat is het onderwerp van het verhaal?
4 Wordt het verhaal chronologisch verteld? Je moet je antwoord toelichten.
5 Hoeveel tijd verloopt er in dit verhaal? Licht je antwoord toe.
6 In welke tijd speelt dit verhaal? Licht je antwoord toe.
7 Waar speelt het verhaal zich af? Beschrijf de ruimte(s).
8 Noem een open plek in het verhaal.
Een open plek is een vraag die bij de lezer opkomt.
9 Wat heeft Dave gedaan en wat vind je daarvan?
10 Wat is het vertelperspectief? Door wiens ogen zie je het verhaal?
11 Geef je mening over het verhaal. Gebruik beoordelingswoorden en argumenten. Gebruik voorbeelden uit de tekst.

Slide 15 - Slide

Bespreken (schrijf mee!)
1 Wie is de hoofdpersoon. Geef een beschrijving. Denk daarbij aan leeftijd, uiterlijk, gedachten, gevoelens, omgang met andere personen, familieleden, vrienden etc.
2 Wie zijn de bijpersonen? Beschrijf hun relatie met de hoofdpersoon.
3 Wat is het onderwerp van het verhaal?
4 Wordt het verhaal chronologisch verteld? Je moet je antwoord toelichten.
5 Hoeveel tijd verloopt er in dit verhaal? Licht je antwoord toe.
6 In welke tijd speelt dit verhaal? Licht je antwoord toe.
7 Waar speelt het verhaal zich af? Beschrijf de ruimte(s).
8 Noem een open plek in het verhaal.
Een open plek is een vraag die bij de lezer opkomt.
9 Wat heeft Dave gedaan en wat vind je daarvan?
10 Wat is het vertelperspectief? Door wiens ogen zie je het verhaal?
11 Geef je mening over het verhaal. Gebruik beoordelingswoorden en argumenten. Gebruik voorbeelden uit de tekst.

Slide 16 - Slide

Lesdoelen


Ik heb geoefend met verschillende begrippen over fictie.


Ik heb de vragen bij 'Sukkel voor de liefde' beantwoord en verbeterd.



Slide 17 - Slide