- Tussen twee persoonsvormen.
(Terwijl hij sliep, werd zijn huis versierd.)- Voor een voegwoord (Hij moet naar school, maar wil liever gamen)
- Bij een opsomming. (Ik hou van wandelen, fietsen, lezen en vakantie.)
- Nadat je iemand aanspreekt (Maar mevrouw Sinigaglia, hoe zit het nou met de toets?)
- Bijstelling (Mijn moeder, een aardige vrouw, is ook tandarts.)