This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
In welke delen van een plant komen vaten voor?
A
Stengels
B
Stengels en bladeren
C
Stengels, bladeren en wortels
Slide 1 - Quiz
Hoe komen kruidachtige stengels aan hun stevigheid?
A
Hout
B
Kruiden
C
Water
Slide 2 - Quiz
T2 Herhaling
Basisstof 1 t/m 6
+ microscopie
Slide 3 - Slide
Holle ader
Slokdarm
Dikke darm
Long
Slide 4 - Drag question
Nier
Lever
Maag
Slide 5 - Drag question
Schedel
Wervelkolom
Hart
Biceps
Dijspier
Slide 6 - Drag question
Met welk nummer is een hoofdwortel aangegeven?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 7 - Quiz
Wat is nummer 3?
A
Hoofdwortel
B
Zijwortel
C
Wortelharen
Slide 8 - Quiz
Wat is de functie van de stengels van een plant?
A
De plant in de grond zetten.
B
De plant rechtop houden.
Slide 9 - Quiz
Hoofdnerf
Bladschijf
Bladmoes
Bladsteel
Zijnerf
Slide 10 - Drag question
In welke richting(en) worden stoffen in de stengels vervoerd?
A
Van de wortels naar de bladeren
B
Van de bladeren naar andere delen van de plant
C
In beide richtingen
Slide 11 - Quiz
Welke letter geeft het oudste hout aan?
A
P
B
Q
Slide 12 - Quiz
Waar zitten bij de meeste plantjes de huidmondjes vooral?
A
Aan de onderkant van de bladeren
B
Aan de bovenkant van de bladeren
Slide 13 - Quiz
Revolver
Tafel
Lamp
Oculair
Statief
Grote schroef
Kleine schroef
Slide 14 - Drag question
Hoe heet de vloeistof in een cel?
Slide 15 - Open question
Welk celorganel regelt wat er in een cel gebeurt?
Slide 16 - Open question
Celmembraan
Celkern
Cytoplasma
Vacuole
Bladgroenkorrel
Celwand
Slide 17 - Drag question
Welke delen komen wel voor in een plantenaardige cel, maar niet in een dierlijke cel?
Slide 18 - Open question
Het gekleurde deel van het oog heet de iris. Bevat een cel in de iris 46 chromosomen?
A
Ja
B
Nee
Slide 19 - Quiz
Waar in een cel bevindt zich het DNA?
A
Celkern
B
Cytoplasma
Slide 20 - Quiz
Bodybuilders hebben een gespierd lichaam. Is het hebben van zo'n gespierd lichaam een erfelijke eigenschap?
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quiz
In het DNA vormen de basen A, C, G en T vaste paren. Welke paren zijn dat?
A
A-G
C-T
B
A-T
C-G
Slide 22 - Quiz
Spiercellen en zenuwcellen zien er verschillend uit. Waardoor komt dit?
A
De cellen hebben verschillende genen.
B
Ze hebben dezelfde genen, maar er zijn andere genen actief.
Slide 23 - Quiz
Op welk moment in de celcyclus vindt plasmagroei plaats?
A
Voor de kerndeling
B
Na de kerndeling, maar voor de celdeling
C
Na de celdeling
Slide 24 - Quiz
In het diagram is de hoeveelheid DNA in een cel tijdens een celcyclus weergegeven. De lijn stelt de hoeveelheid DNA in de cel voor. Tijdens welke periode (P, Q of R) heeft er celdeling plaatsgevonden?