Over taal Blok 1

boek lezen 
timer
11:00
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

boek lezen 
timer
11:00

Slide 1 - Slide

Over Taal Blok 1

  • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
  • begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit leesteksten;
  • kun je met het Stappenplan moeilijke woorden werken;
  • weet je dat verschillende woorden dezelfde betekenis kunnen hebben;
  • weet je dat je je taalgebruik aanpast aan de situatie en het publiek.




Slide 2 - Slide

Over Taal
Blok 1

1.12 Kijk naar taal
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 2 leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 2
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 4 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

De man vindt een tas.
A
De man
B
vindt
C
een tas
D
er is geen lijd. vw.

Slide 5 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
A
De kinderen
B
hebben
C
een kaars
D
aangestoken

Slide 6 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Alle werkwoorden in een zin.

Slide 7 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Slide

Wat is de persoonsvorm?

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
A
De kinderen
B
hebben
C
een kaars
D
aangestoken

Slide 9 - Quiz

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
  • Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
  • Door de zin van tijd te veranderen kan je de persoonsvorm vinden. Het werkwoord dat is veranderd is de persoonsvorm. 



Slide 10 - Slide

Wat is de onderwerp?

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
A
De kinderen
B
hebben
C
een kaars
D
aangestoken

Slide 11 - Quiz

Het onderwerp
Je kunt het onderwerp vinden door de vraag:
Wie of wat + de persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
Wie is/zijn?
Antwoord: De kinderen

Slide 12 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
A
De kinderen
B
hebben
C
een kaars
D
aangestoken

Slide 13 - Quiz

HET STENCIL


                  Maken stencil lijdend voorwerp
                        huiswerk vrijdag af!
timer
10:00

Slide 14 - Slide

1. De bakker heeft de broden alsnog kunnen verkopen.
2. Tijdens de ouderavond krijgen alle ouders koffie of thee.
3. Sinds wanneer heeft elke voetballer een nieuw T-shirt?
4. In de zomer heeft mijn tante een opblaaszwembadje gekocht.
5. Mijn moeder heeft voor de visite een cake gebakken.

Onderstreep het werkwoordelijk gezegde met blauw.
Onderstreep het onderwerp met rood/oranje.
Onderstreep het lijdend voorwerp met groen.

Slide 15 - Slide