Les 2

BBP
H1

Economische groei
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

BBP
H1

Economische groei

Slide 1 - Slide

De coronatijd betekent vooral voor mij:
(anoniem)

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Video

iiIIIIIIIIiiii
IIIIIIIIIIiii

Slide 4 - Slide

BBP Objectieve methode 
Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen 

Netto binnenlands product = BBP - afschrijvingen 

Slide 5 - Slide

BBP Objectieve methode 
Kijken naar de totale waarde die in een land door productie wordt toegevoegd. 

Bruto toegevoegde waarde = totale opbrengst - kosten ingekochte goederen en diensten 
De bruto toegevoegde waarde voor 1 bedrijf. 

Slide 6 - Slide

BBP Objectieve methode 
BBP = optelsom alle bruto toegevoegde waarden + alle ambtenarensalarissen

Ambtenarensalarissen manier om toegevoegde waarde van overheid te berekenen, anders kan je niet berekenen wat de overheid aan waarde toevoegt. 

Slide 7 - Slide

Opdracht 4 
  • TO = opbrengst staal + opbrengst ijzer = 250.000 × € 400 + 200.000 × € 600 = € 220 miljoen
     bruto toegevoegde waarde = totale opbrengst – ingekochte goederen en diensten = € 220 miljoen – (€ 46 miljoen + € 36 miljoen + € 8 miljoen) = €130 miljoen 
  •  € 130 miljoen – afschrijvingen = € 130 miljoen – € 12 miljoen = € 118 miljoen
  •  winst = TO – TK = € 220 miljoen – €188 miljoen = €32 miljoen
  • bijdrage aan bbp = bruto toegevoegde waarde = €130 miljoen
  •  bijdrage aan nbp = bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen = €130 miljoen
    – €12 miljoen = €118 miljoen 

Slide 8 - Slide

Wat is bbp?
A
bruto buitenlands product
B
bruto binnenlands product

Slide 9 - Quiz

BBP per hoofd van bevolking
BBP geeft de mate van welvaart aan, toch is alleen het BBP niet een goede maatstaf om te berekenen hoe welvarend een land is. 
Daarom kijken naar bbp per hoofd. 
Formule: bbp / aantal inwoners. 
Waarom geeft dit een beter beeld?

Slide 10 - Slide

Met welk kenmerk meet je welvaart het allerbest?
A
BBP
B
BBP per hoofd
C
BRP
D
Aantal gebruiksgoederen per 1000 inwoners

Slide 11 - Quiz

Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen.
De prijzen zijn
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen

Slide 12 - Quiz

Wat is een economische groei:
A
Stijging van het BBP
B
stijging productie

Slide 13 - Quiz

Welk land heeft hoogste BBP per hoofd van de bevolking?
A
Nederland
B
Roemenië
C
Spanje
D
Luxemburg

Slide 14 - Quiz

Objectieve methode 

Bruto toegevoegde waarde = totale opbrengst - kosten ingekochte goederen en diensten. 

Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen
Totaal

BBP = alle bruto toegevoegde waarden + ambtenarensalarissen


NBP = alle netto toegevoegde waarden (of BBP - afschrijvingen)

Slide 15 - Slide

Subjectieve methode 
  • BBP berekenen door middel van de primaire inkomens. 
  • Primaire inkomens zijn vergoedingen voor productiefactoren, de KANO

Slide 16 - Slide

Subjectieve manier
Het totaal van de primaire inkomens is het netto binnenlands inkomen (NBI). 
Er is ook het Bruto binnenlands inkomen (BBI)
Verschil? De afschrijvingen. 

Slide 17 - Slide

Benoem de vier productiefactoren (volledig uitschrijven)

Slide 18 - Open question

Objectieve methode

Netto binnenlands product 

Bruto binnenlands product 
Subjectieve methode 

= Netto binnenlands inkomen 

= Bruto binnenlands inkomen 

Verschil tussen bruto en netto = afschrijvingen!! 

Slide 19 - Slide

Geef de vijf beloningen voor de productiefactoren

Slide 20 - Open question

Het NBI staat voor
A
Netto buitenlands inkomen
B
Netto binnenlands inkomen

Slide 21 - Quiz

Het verschil tussen bruto en netto, zowel bij de objectieve als subjectieve methode zijn:
A
De afschrijvingen
B
De inkoopkosten
C
Belastingen

Slide 22 - Quiz

Nationaal
Binnenlands is productie binnen de grenzen van een land

Nationaal is productie door personen en bedrijven met dezelfde nationaliteit.

NBP naar NNI, verschil is primaire inkomens uit het buitenland 

Netto nationaal inkomen nodig voor economische kringloop! 


Slide 23 - Slide

Begrippen
Y = NNI
C = Consumptie
B = Belastingen
S = Besparingen
O = Overheidsbestedingen
I = Netto-investeringen
E = Export
M = Import

Slide 24 - Slide

Waar staan de afkortingen C B en S voor.

Slide 25 - Open question

Waar staan de afkortingen I, E en M voor.

Slide 26 - Open question

In de economische kringloop krijgen de gezinnen geld binnen door:
A
Y
B
I
C
E
D
M

Slide 27 - Quiz

In de economische kringloop geven gezinnen geld uit aan:
A
Consumptie, belasting en sparen
B
Consumptie en belasting
C
Consumptie, sparen en investeren
D
Consumptie, export en import

Slide 28 - Quiz

In vergelijking voor gezinnen luidt:
Y = C + B + S
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quiz

Huiswerk maandag 5 februari
- Lezen hoofdstuk 1 paragraaf 1.1 t/m 1.5 
- Kijken youtube OSacademie economische kringloop + nationale rekeningen en macro economische identiteiten 
- Maken opdracht 1 t/m 14 

Slide 30 - Slide