Wat gaan we eten? week 1 (Nicole)

Wat gaan we eten? 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolISK

This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 18 min

Items in this lesson

Wat gaan we eten? 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

groente
fruit
snoep
fastfood
overig











Slide 2 - Slide

Laat de leerlingen op het bord de woorden in de juiste categorie schrijven.
Kan jij al het eten/drinken vinden? (17)

Ontbijt bij ons thuis
Als ontbijt eet ik vaak een boterham.
Daarop doe ik boter en kaas of hagelslag.
Soms eet ik ook een ei of worst.
Mijn broertje eet yoghurt en fruit in de ochtend. Een banaan, een mandarijn, een appel of een peer.
Ik drink thee zonder suiker, mijn moeder drinkt koffie met suiker en melk.
Mijn broertje drinkt sinaasappelsap.

Slide 3 - Slide

Lees de tekst eerst voorl. Laat de leerlingen de opdracht dan eerst zelfstandig maken. Daarna mogen verschillende leerlingen de woorden op het bord markeren en vertellen wat ze betekenen. De leerlingen moeten hun lijst aanvullen/verbeteren.
Wat eten Nederlanders?

Slide 4 - Mind map

Laat ze de woorden opschrijven die vooral passen bij NEDERLAND. Denk aan stamppot, kaas, boterhammen.
Spel; lekker of vies
A: Ik vind ... lekker. Ik denk dat ....
... ook lekker vindt.
B: Ja, ik vind ... ook lekker OF Nee, ik vind ... vies!

Slide 5 - Slide

De leerkracht heeft een bal, zegt de tekst van A en vult dit in met een woord. bv. Ik vind kruidnoten lekker. Ik denk dat Sanne dat ook lekker vindt. Dan gooit de leerkracht de bal naar Sanne. Zij antwoordt met zin B waarbij ze kiest of ze het ook lekker of vies vindt. Als ze het vies vindt, gooit ze de bal terug. Als ze het lekker vindt, bedenkt ze een nieuwe zin met iets dat zij ook lekker vindt en kiest een andere leerling uit om de bal naar toe te gooien. 

Slide 6 - Slide

Hadden ze deze allemaal genoemd? Weten ze wat het is?
LIDWOORDEN
Wat zijn lidwoorden?

--> de
--> het
--> een

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

WANNEER GEBRUIK JE LIDWOORDEN?
Voor elk zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoord = een ding, een dier of een persoon.

Voorbeeld: een appel, het huis, de hond


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

LIDWOORD: EEN
Dit kan je voor elk woord zetten.

Voorbeeld: een koe, een mens, een baby, een dier, een appel, een tafel, een boek

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

het
Altijd bij verkleinwoorden in het enkelvoud.
het bloempje
het huisje
het balletje
het kettinkje

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

het
bij stofnamen
het ijzer
het hout
het zilver
het goud
het papier

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

het
altijd bij talen
het Nederlands
het Engels
het Turks
het Arabisch

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

de
bij vruchten, bomen en planten
de appel, de peer
de eik, de palm
de roos

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

de
bij cijfers en letters
de zes, de twintig
de a, de b, de x

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

de
bij de meeste woorden voor personen
de ober
de boer
de buurvrouw
de verkoper
de oom

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

conclusie
Er zijn te veel regels om te leren.
Er zijn veel uitzonderingen op de regels.

De meeste Nederlandse woorden zijn de-woorden.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions