LJ1 3 Herhaling grammatica / LJ2 3 Herhaling grammatica

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: Herhaling grammatica
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: Herhaling grammatica
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
LJ1: Open je boek op blz 119.

LJ2: Begin met het maken van het werkblad


Huiswerk controle

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- kun je de grammatica van blok 3 toepassen. 


Leergebiedoverstijgende doelen:
Opkomen voor jezelf
- Vraag hulp hoe je iets kan aanpakken
- Vraag hulp aan de juiste persoon

Slide 3 - Slide

4. Instructie
Iedereen doet mee met de instructie. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:

1. De zin vragend maken
2. De tijd in de zin veranderen
3. Het aantal in de zin veranderen

De persoonsvorm is altijd een werkwoord!

Slide 6 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
A
Een persoon
B
Geen werkwoord
C
Altijd een werkwoord!
D
Een voltooid deelwoord

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.


A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 8 - Quiz

theorie blz 120 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Waaruit bestaat het werkwoordelijke gezegde van een zin?
A
Het onderwerp + alle werkwoorden
B
Alle werkwoorden
C
Alle werkwoorden + lijdend voorwerp
D
De persoonsvorm + het lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de onderstaande zin:

Ik heb een hele reep chocolade gegeten.
A
Ik
B
heb
C
heb gegeten
D
gegeten

Slide 12 - Quiz

Zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Slide

zelfstandig naamwoord???
  • kun je er een lidwoord voor zetten?
  • kun je er meervoud / enkelvoud van maken?
  • kun je het verkleinen (-tje)? 
ja = zelfstandig nmw

Slide 14 - Slide

banaan
  • de banaan
  • bananen
  • banaantje 

Slide 15 - Slide

docent
  • de docent
  • docenten
  • docentje

Slide 16 - Slide

boom
  • de boom
  • bomen
  • boompje 

Slide 17 - Slide

meisje
  • het meisje
  • meisjes
  • meid

Slide 18 - Slide

konijn
  • het konijn
  • konijnen
  • konijntje

Slide 19 - Slide

Parijs


  • naam van een plaats 

Slide 20 - Slide

5. Begeleid inoefenen
nvt

Slide 21 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig het werkblad. 



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdracht na.
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 22 - Slide

1. Lesopening
LJ2: Open je boek van Nederlands op blz 117.

Slide 23 - Slide

2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- kun je de grammatica van blok 3 toepassen. 


Leergebiedoverstijgende doelen:
Opkomen voor jezelf
- Vraag hulp hoe je iets kan aanpakken
- Vraag hulp aan de juiste persoon

Slide 24 - Slide

3. Mini-check
NVT

Slide 25 - Slide

bouwplan
Mijn moeder
viert
haar verjaardag
waar?
wanneer?

Slide 26 - Slide

Wél of geen lijdend voorwerp
Een zin heeft alleen een                  
                                                 als je antwoord kunt geven op de vraag:

Wie of wat
+
gezegde
+
lijdend voorwerp
onderwerp

Slide 27 - Slide

hoeveelheden   
maten                          zijn nooit lijdend voorwerp
gewichten
afstanden   

Slide 28 - Slide

4. Instructie
Lijdend voorwerp

wie/wat + wwg + ond = lv

Slide 29 - Slide

NOOIT lijdend voorwerp:
zinsdelen die hoeveelheden  aangeven zijn nooit lv.

maten                
gewichten
afstanden   
tijden

Slide 30 - Slide

Een zin heeft alleen een lijdend voorwerp als je antwoord kunt geven op de vraag:
Wie of wat
+
wwg
+
lv
onderwerp
=
Antwoorden op alle andere vragen zijn géén lijdend voorwerp. 

Slide 31 - Slide

Roy drinkt iedere dag een glas melk.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 32 - Quiz

Ik rijd vijftig kilometer.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 33 - Quiz

Evelien wacht twee uur op haar vriend

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 34 - Quiz

Voorzetsels
Voorzetsels zijn kleine woordjes die dikwijls voor een zelfstandig naamwoord staan.

Enkele voorbeelden van voorzetsels: in, op , voor, naast, met, langs, boven, om, naar, achter, bij, aan, in, over, uit, door, onder en van. 

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Slide 37 - Slide

LIDWOORD

Er zijn drie lidwoorden:

- de

- het ('t)

- een ('n)

Slide 38 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen) namen

Slide 39 - Slide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

(vriend - vrienden)

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

(taart - taartje)

- staat vaak met een lidwoord geschreven

(de klas, een boek, het paard)

Slide 40 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 41 - Slide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD VAN EEN WERKWOORD


 (verven) - het geverfde huis

(ontdooien) - de ontdooide maaltijd

(ontwerpen) - het speciaal ontworpen toestel

Slide 42 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Had je 0 vragen goed.
Intensief --> dan maak je met mij een opdracht .

Slide 43 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu het werkblad af. Verbeter ook goed wat je fout denkt te hebben na de extra uitleg. 


Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 44 - Slide

7. Evaluatie LJ1
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?

                    

Slide 45 - Slide

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?




                    

Slide 46 - Slide

Huiswerk

Slide 47 - Slide