Het wederkerend voornaamwoord staat in de 4e naamval wanneer er
géén lijdend voorwerp in de zin staat.
Voorbeeld: sich waschen
Ich wasche mich.
Zodra er wél een lijdend voorwerp (voorbeeld: “die Haare”) in de zin staat, staat het wederkerend voornaamwoord in de 3e naamval.
Voorbeeld: Ich wasche mir die Haare.