3B Hoofdstuk 3 De bank en jouw geld.

3B Hoofdstuk 3 De bank en jouw geld.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with text slides.

Items in this lesson

3B Hoofdstuk 3 De bank en jouw geld.

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 3
3.1 Hoe betaal je?
3.2 Waarvoor zou je sparen?
3.3 Zou je wel lenen?
3.4 Verzekeren?

Cijfer: Schriftelijke toets

Slide 2 - Slide

Verschil directe & indirecte ruil

Slide 3 - Slide

Geldfuncties

Slide 4 - Slide

Aan de slag!
Maken opdracht 2 t/m 7

Slide 5 - Slide

Saldo berekenen
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - betalingen

Slide 6 - Slide

Betalen
  • Contactloos betalen
  • Online betalen, bijvoorbeeld iDeal
  • Geld overmaken met Bank app
  • Creditcard

Slide 7 - Slide

Aan de slag!
Maken opdrachten 8 t/m 14
Rekenen 1 t/m 3

Slide 8 - Slide

3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 9 - Slide

In contanten
Op je spaarrekening

Slide 10 - Slide

Spaarmotieven

Slide 11 - Slide

Gewone spaarrekening

Slide 12 - Slide

Eigenschappen spaarrekening en spaardeposito
Spaarrekening
Spaardeposito
spaargeld
vrij opneembaar
staat vast (boete bij eerder opnemen)
rente
variabel
vast
rentepercentage
lager dan bij deposito
hoger dan bij spaarrekening

Slide 13 - Slide

Aan de slag!
Maken opdrachten 1 t/m 6

Slide 14 - Slide

Rekenen met Rente
Rekenen met procenten

Slide 15 - Slide

Rekenen met Rente
  • Rente is de beloning op de spaarrekening
  • Rente wordt altijd uitgedrukt in percentages




Slide 16 - Slide

Formule
Rente = rentepercentage : 100 x spaarbedrag

Slide 17 - Slide

Voorbeeld(1)
Melissa heeft 1800 euro op een spaarrekening staan. De bank geeft 0,3% rente.
Bereken de rente na 1 jaar.

0,3 : 100 x 1800 = 5,40 euro

Slide 18 - Slide

Voorbeeld(2)
Melissa heeft 1800 euro op een spaarrekening staan. De bank geeft 0,3% rente.
Bereken het saldo na 1 jaar.

0,3 : 100 x 1800 = 5,40 euro
1800 + 5,40 = 1805,40 euro

Slide 19 - Slide

Aan de slag!
Maken opdrachten 7 t/m 9 (p. 76)
Rekenen opdracht 4 (p. 4)

Slide 20 - Slide

Opdracht 8
a. 0,4 : 100 x 2250 = 9 euro
b. 9 euro x 4 jaar = 36 euro

Slide 21 - Slide

Opdracht 9
a. 0,2 : 100 x 750 = 1,50 euro
b. 0,8 : 100 x 1750 = 14 euro
14 euro x 3 jaar = 42 euro
c. 1,2 : 100 x 3500 = 42 euro
42 x 5 jaar = 210 euro
1,2 : 100 x 3500 x 5 = 210 euro

Slide 22 - Slide

Rente = rentepercentage : 100 x spaarbedrag : 12
Voorbeeld
Jaron heeft 1100 euro op een spaarrekening staan. De bank geeft 0,6% rente.

Bereken de rente na een maand.

0,6 : 100 x 1100 : 12= 0,55 euro

Slide 23 - Slide