Klas 3 - L'Imparfait

1 / 19
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

De imparfait gaat over een context/toestand, een beschrijving of een gewoonte (herhaling) in het verleden. Meestal zijn de volgende tijdsaanduidingen ook aanwezig










Exemple: 
Toen ik klein was, ging ik iedere dag naar school. Vorig jaar verhuisde ik. =>  Quand j'étais petit, j'allais à l'école tous les jours.
L'année dernière, j'ai déménagé.
Ik was aan het lopen toen het plotseling regende. -> Je marchais quand soudain il a plu.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

"

Slide 5 - Slide

Alle stappen op een rij:
(donner) -> donnons -> je donnais = ik gaf
(rester) -> restons -> tu restais = jij bleef
(avoir) -> avons ->  il avait = hij had
(faire) -> faisons ->  nous faisions = wij maakten/deden
(prendre) -> prenons ->  vous preniez = jullie namen/pakten
(finir) -> finissons ->  ils finissaient = zij eindigden

Slide 6 - Slide

Uitzondering: être
Stap 1: Nous vorm = sommes
Stap 2: - ons eraf
Euh....Dat gaat niet :(

Slide 7 - Slide

De stam van être in de imparfait = ét-
De uitgangen veranderen niet van de andere werkwoorden!
j'étais = ik was
tu étais = jij was
il était = hij was
nous étions = wij waren
vous étiez = jullie waren/u was
ils étaient = zij waren

Slide 8 - Slide

Aandachtspunt:
De verleden tijd van il y a =
Il y avait

il y a = er is / er zijn
il y avait = er was /er waren

Slide 9 - Slide

Combineer de personen met de juiste uitgangen van de imparfait
-ais
-ais
- ait
- ions
- iez
-aient
Je
Tu
il/elle/on
Nous
Vous
Ils / elles

Slide 10 - Drag question

Nous (avoir, imparfait) ___
A
avons
B
avions
C
aivons
D
avoins

Slide 11 - Quiz

vous (avoir, imparfait) ___
A
avions
B
avez
C
aviez
D
avons

Slide 12 - Quiz

Imparfait
Welke vorm is GEEN imparfait?
A
C'était
B
Nous chantons
C
Il y avait
D
Je voulais

Slide 13 - Quiz

Wij speelden (spelen = jouer)
A
Nous jouons
B
Nous jouions
C
Nous jouez
D
Nous jouiez

Slide 14 - Quiz

Zij hadden (hebben = avoir)
A
Ils avait
B
Ils avais
C
Ils avaient

Slide 15 - Quiz

Jij maakte (maken = faire)
A
Tu faisais
B
Tu fairais
C
Tu faisait
D
Tu fairait

Slide 16 - Quiz

Neem jouw aantekeningschrift en noteer de vormen van het werkwoord tussen haakjes in de imparfait. 

Kijk daarna zelfstandig na. (klik op de vraagteken)

Tu (regarder

Nous (chercher

Marc (trouver

Vous (aller

Laura et Joey (travailler

regardais
cherchions
trouvait
alliez
travaillaient

Slide 17 - Slide

Zet onderstaande zinnen in de imparfait (in jouw schrift) en kijk ze na.
Je suis au concert. 
Vous parlez anglais. 
Elle a 15 ans. 
Tu fais du sport? 
J'étais au concert.
Vous parliez anglais.
Elle avait 15 ans.
Tu faisais du sport.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video