This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom in de les
Vandaag:
Terugblik
Herhalen H7
Practicum Racewagen
Afsluiten les
H7 - Kracht en beweging
Slide 1 - Slide
Vragen §7.4
Slide 2 - Slide
Terugblik
Slide 3 - Slide
Opgave 85
Slide 4 - Slide
Opgave 86
Slide 5 - Slide
§7.1 - Eenparige bewegingen
De koffer maakt een eenparige beweging:
iedere seconde wordt dezelfde afstand afgelegd.
v=ts
Omrekenen snelheden:
Slide 6 - Slide
Even oefenen!
Een boot legt 20 kilometer af in 1 uur en 20 min.
Bereken de snelheid van de boot
in m/s en km/h.
Slide 7 - Slide
Even oefenen!
G: s = 20 km, t = 1, 33 h
G: v = ?
F:
B:
A: de snelheid is 15 km/h of 4,18 m/s
v=ts
v=1,3320=15
v=3,615=4,18
Slide 8 - Slide
Afstand,tijd-diagram
Hoe een beweging verloopt kun je zichtbaar maken in een:
afstand,tijd-diagram = s,t-diagram
Slide 9 - Slide
Snelheid,tijd-diagram
Hoe een beweging verloopt kun je zichtbaar maken in een:
snelheid,tijd-diagram = v,t-diagram
Slide 10 - Slide
§7.2 - Gemiddelde snelheid
gemiddelde snelheid = totale afstand delen door de totale tijd.
vgem=ts
vgem⋅ts
Slide 11 - Slide
Versnellen
eenparig versnellen = lineair verband.
Hoe steiler de lijn, des te groter de
versnelling.
Slide 12 - Slide
Versnellen
Gemiddelde snelheid bij eenparig versnellen of vertragen.
Deze formule staat niet in Binas
vgem=2(vb+ve)
Slide 13 - Slide
Even oefenen!
Een fietser versnelt eenparig vanuit stilstand
tot 18 km/h in 7,5 s.
Bereken de afstand die de fietser aflegt tijdens
dit versnellen.
Bereken eerst de gemiddelde snelheid.
Slide 14 - Slide
Even oefenen!
G: ve = 18 km/h = 5 m/s, vb = 0 km/h = 0 m/s, t = 7,5 s
G: s = ?
F:
B:
A: de trein legt een afstand af van 18,75 m.
v=ts
s=2,5⋅7,5=18,75
s=vgem⋅t
vgem=2(vb+ve)
vgem=2(0+5)=2,5
Slide 15 - Slide
Vertragen
eenparig vertragen = lineair verband.
Hoe steiler de lijn, des te groter de
vertraging.
Slide 16 - Slide
§7.3 - Voortstuwende kracht
Voortstuwende kracht: kracht die nodig is om te gaan bewegen.
-motorkracht, spierkracht, zwaartekracht, .......
Voortstuwende kracht werkt vóóruit in de richting van de beweging.
Voortstuwende kracht noemen we ook wel: aandrijfkracht
Slide 17 - Slide
Tegenwerkende kracht
Tegenwerkende kracht: kracht die nodig is om af te remmen.
- wrijving, rolweerstand en luchtweerstand
Tegenwerkende kracht werkt áchteruit, in tegenovergestelde richting van de beweging.
Slide 18 - Slide
Wrijving
Als twee voorwerpen langs elkaar schuiven zorgt dit voor een tegenwerkende kracht.
Dit noemen we wrijving
Slide 19 - Slide
Rolwrijving
Het rollen van de banden over de weg zorgt voor een tegenwerkende kracht.
Dit noemen we rolwrijving
Slide 20 - Slide
Luchtwrijving
Als je fietst of loopt, wordt je tegengewerkt
door de lucht. De lucht oefent een
tegenwerkende kracht uit.
Dit noemen we de luchtwrijving.
Slide 21 - Slide
Nettokracht
nettokracht
-alle krachten in dezelfde richting bij elkaar optellen.
resulterende kracht
of
resultante
Slide 22 - Slide
Nettokracht
3 soorten beweging:
- versnellen
- eenparig
- vertragen
Slide 23 - Slide
Nettokracht
Bereken de nettokracht.
Slide 24 - Slide
Nettokracht
Bereken de nettokracht.
situatie 1:
70 N naar rechts
situatie 2:
470 N naar links
Slide 25 - Slide
Een kracht tekenen
Teken een kracht als een vector (pijl) met een:
A: aangrijpingspunt
B: richting
C: grootte
A
B
C
Slide 26 - Slide
Krachtenschaal
≙
Komt overeen met
Slide 27 - Slide
§7.4 - Bewegingsenergie
Bewegingsenergie:
Ebew=Ekin=21⋅m⋅v2
Slide 28 - Slide
Even oefenen!
Een tennisbal van 56 gram wordt geserveerd met een snelheid van 90 km/h.
Bereken de bewegingsenergie van de tennisbal.
Gebruik de G,G,F,B,A - methode.
Slide 29 - Slide
Antwoord!
G: m = 56 g = 0,056 kg, v = 90 km/h = 25 m/s
G: Ek = ? J
F:
B:
A: de bewegingsenergie van de tennisbal is 17,5 J
Ek=21⋅m⋅v2
Ek=21⋅0,056⋅252=17,5
Slide 30 - Slide
Wat weet je al???
Slide 31 - Slide
Wat hoort waar bij? Sleep de symbolen naar de juiste plek. Er moeten er overal drie staan!
snelheid
afstand
tijd
s
h
m/s
km/h
t
m
km
v
Slide 32 - Drag question
Omrekenen: 12 minuten =
A
0,5 uur
B
0,2 uur
C
0,12 uur
D
0,72 uur
Slide 33 - Quiz
Omrekenen: 1,55 h =
A
5880 s
B
93 s
C
37,2 s
D
5580 s
Slide 34 - Quiz
Omrekenen: 1 h en 21 min =
A
1,35 h
B
0,35 h
C
1,21 h
D
2,26 h
Slide 35 - Quiz
Omrekenen: 108 km/h =
A
388,8 m/s
B
3888 m/s
C
3 m/s
D
30 m/s
Slide 36 - Quiz
Met welke formule kun je de snelheid uitrekenen?
A
v= s : t
B
v = s x t
C
v = t : s
D
v = t + s
Slide 37 - Quiz
Bereken de gemiddelde snelheid in de volgende situatie: een vrachtwagenchauffeur versnelt eenparig vanuit stilstand naar 50 km/h. Schrijf je berekening op
Slide 38 - Open question
Bereken de gemiddelde snelheid in de volgende situatie: een vrachtwagenchauffeur vertraagt eenparig van 120 km/h naar 80 km/h. Schrijf je berekening op
Slide 39 - Open question
Welke grafiek geeft een versnelde beweging weer?
A
B
C
D
Slide 40 - Quiz
Wat voor soort beweging voert het paard hiernaast uit?
A
een eenparige beweging
B
een vertraagde beweging
C
een versnelde beweging
D
dat kun je niet zeggen
Slide 41 - Quiz
Wat voor soort beweging is in deel E van de grafiek getekend ?
A
Eenparige (constante) beweging
B
Eenparig versnelde beweging
C
Eenparig vertraagde beweging
D
Stilstand
Slide 42 - Quiz
Op 4 s is er sprake van een:
A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
stilstand
Slide 43 - Quiz
Wat voor soort beweging is in deel C van de grafiek getekend ?
A
Eenparige (constante) beweging
B
Eenparig versnelde beweging
C
Eenparig vertraagde beweging
D
Stilstand
Slide 44 - Quiz
Wat voor soort beweging is in deel A van de grafiek getekend ?
A
Eenparige (constante) beweging
B
Eenparig versnelde beweging
C
Eenparig vertraagde beweging
D
Stilstand
Slide 45 - Quiz
Practicum Racewagen!
Onderzoeksvraag
Hoe ziet het v,t-diagram van een rondje met een racewagen eruit?
Slide 46 - Slide
Voorbereiden op een Toets!
Lees de tekst van de paragraaf door;
Maak een lijst van de signaalwoorden/begrippen (blauw gedrukte woorden) met de betekenis;
Lees 'Samengevat'. Snap je het? Prima, zo niet lees de tekst (of een gedeelte) nog eens door en pak je lijst met signaalwoorden erbij totdat je alles begrijpt.
Maak opgaven, misschien ook uit de groene, blauwe - of paarse route;
Kijk je opgaven goed na, weet wat je goed doet en nog niet goed doet.
Lees 'Je kunt nu'. Kun je dat? Prima, zo niet maak nog wat opgaven totdat je alles met ja kunt beantwoorden;