A2E - les 3 en 4

1 / 52
next
Slide 1: Link
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Link

Taylor Swift à Paris
 Le concert a duré trois heures et demie (trois heures trente)
C'était à la Défense Arena, juste à côté de Paris
C'est incroyable - C'était incroyable
C'était fou. ......feux d'artifice
Le meilleur !
Je crois que je n'ai pas de mots.
 j'ai pleuré pendant tout le concert.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Les émotions ! 

Slide 4 - Slide

week 22/4
intro, lezen, signaalwoorden
apprendre 1 en 2
vakantie
2 weken
week 13/5
signaalwoorden, aimer, adorer, etc.
invaluur lezen
apprendre 4 
week 20/5
lezen
werkwoorden -re, imparfait
apprendre 6
week 27/5
luisteren
apprendre 8
week 3/6
luistertoets
1, 2, 4, 6, 8 (F-N)
week 10/6
herhaling toetsstof
1, 2, 4, 6, 8 (N-F)
week 17/6
start toetsweek
zie studieplanner

Slide 5 - Slide

Wat hebben jullie onthouden
vocabulaire en signaalwoorden

Slide 6 - Slide

Qu'est-ce que c'est pleurer?
A
luisteren
B
regenen
C
huilen
D
troosten

Slide 7 - Quiz

Qu'est-ce que c'est autrefois?
A
keer
B
anders
C
aubergine
D
vroeger

Slide 8 - Quiz

Le garçon est très ..............
A
nouveau
B
fort
C
gentil
D
fâché

Slide 9 - Quiz

Les émotions
triste
furieux/
furieuse
joyeux/
joyeuse
amoureux/
amoureuse

Slide 10 - Drag question

Signaalwoorden - Apprendre 10 (p.124)
d'abord
donc
ensuite/
puis
en plus
Après
mais
enfin / 
finalement
parce que
aussi
pourtant
car
si

Slide 11 - Slide

Signaalwoorden - Apprendre 10 (p.124)
d'abord
eerst
donc
dus
ensuite/
puis
vervolgens
en plus
bovendien
Après
daarna
mais
maar
enfin / 
finalement
uiteindelijk
parce que
omdat
aussi
ook
pourtant
echter
car
want
si
als, indien

Slide 12 - Slide

Zet de signaalwoorden in de juiste volgorde
Signaalwoorden (mots connecteurs)
d'abord
ensuite
enfin

Slide 13 - Drag question

car
A
bijvoorbeeld
B
volgens
C
daarentegen
D
want

Slide 14 - Quiz

Welk signaalwoord kun je NIET gebruiken als opsomming?
A
car
B
ensuite

Slide 15 - Quiz

MAAR
A
ET
B
PAR EXEMPLE
C
EN PLUS
D
MAIS

Slide 16 - Quiz

DONC
A
MEER
B
VOORDAT
C
ZONDER
D
DUS

Slide 17 - Quiz

POURTANT
A
BOVENDIEN
B
DAAROM
C
TOCH
D
OOK

Slide 18 - Quiz

Signaalwoorden - p. 97
Ik begrijp het nut van signaalwoorden en ik kan ze verstaan/lezen.
Klaar? Start met lezen witte blok over Timour, blz 97

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Lidwoorden in het Frans

un, une
le. la, les
du, de la, de l', des - het delend lidwoord
de, d'

Wanneer gebruik je wat?


Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Aimer, adorer, détester, préférer 
Deze werkwoorden drukken gevoelens uit. 
  + Houden van = aimer
++ Dol zijn op = adorer
 -- Een hekel hebben aan = détester 
     Liever hebben = préférer


Slide 26 - Slide

Aimer, adorer, détester, préférer 
Voorbeelden:
j'aime le français, 
elle adore la musique, 
ils détestent les mathématiques
Nous préférons l'anglais

Slide 27 - Slide

Alles op een rijtje ;-)
Je mange de la glace                            ?
Je mange un peu de glace                 ?
Je ne mange pas de glace                  ?
je mange trois glaces                            ?
J'adore la glace                                        ?
Je n'aime pas la glace                           ?

Slide 28 - Slide

Alles op een rijtje ;-)
Je mange de la glace                             delend lidwoord (v. ev)
Je mange un peu de glace                  hoeveelheidswoord
Je ne mange pas de glace                  ontkenning
je mange trois glaces                            telwoord
J'adore la glace                                        vorm van adorer/détester/
                                                                         aimer/préférer
Je n'aime pas la glace                           vorm van adorer/détester/
                                                                          aimer/préférer

Slide 29 - Slide

Aimer, adorer, détester, préférer 
Regel:
Na de vervoeging van 'aimer, adorer, détester, préférer' gebruik je in het Frans le / la / l' / les.
In het Nederlands gebruik je géén lidwoord.

Slide 30 - Slide

Werkwoorden op -er
Hoe vervoeg je het werkwoord 'Aimer = houden van'?
J'aime
Tu aimes
Il/elle/on aime
Nous aimons
Vous aimez
Ils/elles aiment

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link



'Heb je jam gegeten?' (Let op: Staat er in het Nederlands wel of geen lidwoord?)

Kies het juiste antwoord.
A
Tu as mangé de la confiture ?
B
Tu as mangé la confiture ?

Slide 34 - Quiz


Welke zin is goed?
A
J'adore les hamburgers de McDo.
B
J'adore des hamburgers de McDo.

Slide 35 - Quiz

Vul de juiste vorm van het regelmatige werkwoord op -er in en het lidwoord.
Tu............ chocolat. (aimer)

Slide 36 - Open question



'Heb je de jam gegeten?' (Let op: Staat er in het Nederlands wel of geen lidwoord?)

Kies het juiste antwoord.

A
Tu as mangé de la confiture ?
B
Tu as mangé la confiture ?

Slide 37 - Quiz

Vul de juiste vorm van het regelmatige werkwoord op -er in en het lidwoord.
Nous............ musique. (adorer)

Slide 38 - Open question



'Op de markt koop ik kaas.'
Kies de juiste vertaling.
A
Au marché, j'achète du fromage.
B
Au marché, j'achète le fromage.

Slide 39 - Quiz


Na de werkwoorden adorer, aimer, préférer en détester gebruik je altijd het bepaald lidwoord:
le, la, l' of les
A
Goed
B
Fout

Slide 40 - Quiz

Vul de juiste vorm van het regelmatige werkwoord op -er in.
Elles.........près de l'école. (habiter)


Slide 41 - Open question



'Na een ontkenning krijg je in het Frans 'de' of 'd''.
Kies het juiste antwoord.
A
Goed
B
Fout.

Slide 42 - Quiz

Hoe zeg je:
Ik hou van groenten.

Slide 43 - Open question



'Ik wil drie hamburgers.'
Kies de juiste vertaling.
A
Je veux trois des hamburgers
B
Je veux trois hamburgers.

Slide 44 - Quiz

Vertaal: Ik ben dol op kaas.

Slide 45 - Open question



'Er is geen cola.'
Kies de juiste vertaling. (ontkenning!!)
A
Il n'y a pas de coca
B
Il n'y a pas du coca.

Slide 46 - Quiz


'Ik wil een kilo appels'
(Let op: een kilo is een hoeveelheid!)

Kies de juist vertaling.
A
Je veux un kilo des pommes.
B
Je veux un kilo de pommes.

Slide 47 - Quiz

je, aimer, maths (pl.)

Slide 48 - Open question



'Na een hoeveelheidswoord gebruik je: de of d'.
A
Goed
B
Fout.

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Slide


La chèvre


un appareil dentaire


Fais une phrase.


Slide 51 - Slide

Les devoirs - vrijdag invaluur aan werken!

Leren apprendre 1, 2, 4 (FR-NL)
Maken Classroom opdracht over lidwoorden
Maken exercice 5 en 6 (1 t/m 5 blz 95 - lire)

Slide 52 - Slide