1. When? -> The Present Perfect gebruik je om te praten over:
Iets dat in het verleden is gebeurd en nu nog relevant is -> I have seen that movie.
Iets dat is begonnen in het verleden en nog steeds doorgaat. -> She has lived in London for five years.
2. Gebruik het hulpwerkwoord have of has.
I/You/We/They → have
He/She/It → has
Voeg het voltooid deelwoord (past participle) toe.
Regelmatige werkwoorden: stam + -ed.
Voorbeeld: I have worked.
Onregelmatige werkwoorden: gebruik het 3e rijtje van de onregelmatige werkwoorden.
Voorbeeld: She has eaten.
Signaalwoorden die vaak met de Present Perfect worden gebruikt:
Already: I have already finished my homework.
Just: He has just arrived.
Yet: Have you finished your project yet?
Ever/Never: Have you ever been to New York?