2.6 skelet en leefwijze

HA1E
1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

HA1E

Slide 1 - Slide

§ 2.6  Skelet en leefwijze

Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze les kan je:
  • uitleggen wat de leefwijze met het skelet te maken heeft.
  • uitleggen hoe een vorm van het skelet samenhangt met de leefomgeving/leefwijze.
  • uitleggen hoe verschillende soorten dieren op het land bewegen.
  • uitleggen hoe ongewervelde dieren bewegen.
  • het verschil uitleggen tussen top-, teen- en zoolgangers



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Skelet en leefwijze

Verschillende soorten skeletten lijken op elkaar. 


Gewervelde dieren hebben een  wervelkolom, schedel en ribben.


Vaak dezelfde botten in de ledematen, maar de vorm verschilt, dat heeft te maken met de leefwijze


Slide 6 - Slide

Gewervelde dieren
1. Wervelkolom beweegt heen en weer. [reptielen, amfibiën en vissen]

2. Wervelkolom beweegt op en neer. [vogels en zoogdieren]

Slide 7 - Slide

Ongewervelde dieren
  • Geleedpotigen hebben spieren aan binnenkant
    van het skelet.
  • Schelpdieren spuiten water uit schelp.
  • Slak glijdt over slijmspoor.

Slide 8 - Slide

Topgangers, zoolgangers en teengangers (par 2.1 bron 12). 
Tot welke groep horen wij?

Welke dieren kun je bij de 
andere groepen bedenken?

Slide 9 - Slide

Teenganger: lopen op tenen, hond, kat en tijger zijn voorbeelden
Hoefgangers/topgangers: lopen op toppen van tenen, met een hoef eromheen. Lange poten, kunnen heel hard lopen.

Slide 10 - Slide

Zoolgangers
  • De mens is een zoolganger
  • Ze lopen op de hele voet
  • Staan stevig op de grond.
  • Kunnen daardoor op achterpoten staan. 

Slide 11 - Slide

Aan het einde van deze les kan je:
  • uitleggen wat de leefwijze met het skelet te maken heeft.
  • uitleggen hoe een vorm van het skelet samenhangt met de leefomgeving/leefwijze.
  • uitleggen hoe verschillende soorten dieren op het land bewegen.
  • uitleggen hoe ongewervelde dieren bewegen.
  • het verschil uitleggen tussen top-, teen- en zoolgangers



Slide 12 - Slide

Toets hoofdstuk 2 par 1 t/m 4, par 6
Groene tekstvakken lezen. De betekenis van de dikgedrukte woorden leren. Speciale aandacht voor de bronnen:
  • bron 2, 3, en 4 van par 2.1, (let op: bron 12 moet je ook kennen)
  • bron 1, 2, 3, en 4 van par 2.2, 
  • bron 1 en 3 van par 2.3, (let op: bron 4 hoef je niet te leren)
  • bron 5, 9, 10 en 11 van par 2.4,
  • bron 1 van par 2.6 (let op: bron 2 t/m 12 hoef je niet te leren)
--> Tips voor het leren van de toets op Its Learning

Slide 13 - Slide

Opdrachten
Maak par 2.6 opdrachten 3, 8, 9, 11 en 21.

Klaar? Maak samenvatten in je werkboek op blz 122, 123, 124 (achterin hoofdstuk 2)

Slide 14 - Slide