week37
1 / 21
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
zij
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie
Sie
sie
Slide 9 - Drag question
Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein
Slide 10 - Drag question
Wir
Ich
Du
Er
Ihr
Sie/sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 11 - Drag question
lachen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
lache
lacht
lachst
lachen
lacht
lachen
Slide 12 - Drag question
Groep 1:
regelmatige werkwoorden
Groep 2:
regelmatige werkwoorden met stam op s, z of ß
Groep 3:
regelmatige werkwoorden met stam op d of t
kommen
d'tje t'tje extra e'tje
regnen
let op du-vorm!
heißen
finden
kaufen
Let op: du - er/sie/es en ihr
Slide 13 - Drag question
wo
wohin
woher
wie
was
wann
warum
welch(e)
wer
waar
wat
welke
waarom
wanneer
waarheen
wie
waarvandaan
hoe
