This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
3H - periode 2
Slide 1 - Slide
Chapitre 2 - page 58-59
—> écouter et lire
5a
5b
5c
Slide 2 - Slide
ik heb een leuk weekend gehad (letterlijk: doorgebracht)
A
j’ai passé un bon week-end
B
je passé un bon week-end
C
je passe un bon week-end
D
je passer un bon week-end
Slide 3 - Quiz
Faire la grasse matinée = uitslapen Hoe zeg je “ik heb uitgeslapen” ?
A
je suis la grasse matinée
B
je fais la grasse matinée
C
j’ai fait la grasse matinée
D
j’ai faire la grasse matinée
Slide 4 - Quiz
aller = gaan Hoe zeg je “ik ben naar Utrecht gegaan” ?
A
je allé à Utrecht
B
je suis allé à Utrecht
C
j’ai allé à Utrecht
D
j’aller à Utrecht
Slide 5 - Quiz
Hoe zeg je “ik heb een film gekeken” ?
Slide 6 - Open question
Activités...
aller
regarder
faire (du sport / les magasins / la grasse matinée / une promenade / … )
visiter / manger / …
jouer (au foot / à la console)
Slide 7 - Slide
Schrijf drie zinnen over wat je nu zou willen doen:
Slide 8 - Open question
En nu: tegenw tijd!
Qu’est-ce que tu fais le week-end? 10 min.
Werk in tweetallen: beschrijf aan elkaar wat je in het weekend doet. Voorbeeld: “Le week-end, je me lève tôt et je fais du sport : je joue au foot le samedi matin. Après, je regarde des séries et je vois mes amis.