toetsstof hoofdstuk 1 Talent

Wat staat er altijd als eerste bovenaan een zakelijke brief?
A
je eigen naam en adres, onder elkaar
B
het adres van degene aan wie je schrijft
C
de plaatsnaam en datum met een komma achter de plaatsnaam
D
het onderwerp dus waar het over gaat
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat staat er altijd als eerste bovenaan een zakelijke brief?
A
je eigen naam en adres, onder elkaar
B
het adres van degene aan wie je schrijft
C
de plaatsnaam en datum met een komma achter de plaatsnaam
D
het onderwerp dus waar het over gaat

Slide 1 - Quiz

Waarmee sluit je een zakelijke brief altijd af?
A
groeten van, en je naam
B
Met vriendelijke groet, en je handtekening en je voor- en achternaam
C
Met vriendelijke groeten,
D
Hoogachtend, en daarna je voornaam

Slide 2 - Quiz

woordenlijst leren.
wat wordt bedoeld met inschakelen
A
de manier waarop iets is georganiseerd
B
zorgen dat iets gebeurt
C
laten beginnen, in de computer zetten of in een ander land brengen om te verkopen
D
informatie zoeken op internet

Slide 3 - Quiz

Wat is een document
A
iets geven aan een ander en er iets anders voor terugkrijgen
B
zorgen dat iets niet gebeurt
C
gemene dingen die niet waar zijn
D
stuk papier met belangrijke informatie of tekst op een computer

Slide 4 - Quiz

wat betekent 'gering'?
A
klein en onbelangrijk
B
iets geven en er iets anders voor terugkrijgen
C
een soort ring
D
laten verdwijnen

Slide 5 - Quiz

wat betekent: verbijsterd
A
enigszins
B
aantrekken
C
heel erg verbaasd
D
systematisch

Slide 6 - Quiz

wat betekent: laster?
A
je eigen bijdrage
B
gemene dingen die niet waar zijn
C
zorgen dat iets niet gebeurt
D
laten verdwijnen

Slide 7 - Quiz

wat betekent: systematisch?
A
zorgen dat iets gebeurt
B
iets geven en er iets anders voor terugkrijgen
C
volgens de manier waarop iets is georganiseerd (een systeem(
D
klein en onbelangrijk

Slide 8 - Quiz

wat betekent: een eigen leven leiden?
A
gemene dingen zeggen die niet waar zijn
B
op een eiland wonen
C
in een ander land gaan wonen
D
zelfstandig verder gaan zonder dat iemand er controle over heeft

Slide 9 - Quiz

wat betekent: wissen
A
iets wegmaken of laten verdwijnen
B
gissen
C
wisselen
D
zelfstandig verder gaan

Slide 10 - Quiz

wat betekent: passeren
A
voorgaan
B
langs iemand of iets gaan
C
een maken met je passer
D
je spijsvertering

Slide 11 - Quiz

wat betekent: voorkomen?
A
vooraan gaan staan
B
dat iets eerst gaan
C
zorgen dat iets later gebeurt
D
zorgen dat iets niet gebeurt

Slide 12 - Quiz

Wat is een persoonsvorm
A
het ww
B
het ww dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
C
een voltooid deelwoord
D
ik, jij of hij

Slide 13 - Quiz

Hoe vind je (of wat is) het werkwoordelijk gezegde (wg)?
A
de pv zoeken
B
dat is het onderwerp
C
alle werkwoorden in de zin bij elkaar
D
dat is een voltooid deelwoord

Slide 14 - Quiz

Wat is een zinsdeel?
A
Het groepje woorden in een zin dat bij elkaar hoort
B
een voltooid deelwoord
C
altijd een werkwoord dat alleen staat
D
een woord

Slide 15 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp? (lv)
A
wat (of wie) + wg+ ond
B
wat (of wie) + ond
C
wat (of wie) + wg
D
alle werkwoorden samen

Slide 16 - Quiz

Wat is in deze zin het lv?
Hij brengt zijn zus weg
A
hij
B
brengt
C
zus
D
zijn zus

Slide 17 - Quiz

Wat is in deze in het lv?
Sommige apps bieden vervelende diensten
A
sommige apps
B
diensten
C
vervelende diensten
D
bieden

Slide 18 - Quiz

wat is in deze zin het onderwerp?
Apps hebben natuurlijk veel voordelen
A
hebben
B
natuurlijk
C
apps
D
veel voordelen

Slide 19 - Quiz

Wat is in deze zin het lv?
Met de app Yikyak kun je bijvoorbeeld anonieme berichten versturen
A
Met de app Yikyak
B
je
C
bijvoorbeeld
D
anonieme berichten

Slide 20 - Quiz