This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Maatschappijkunde
Oefenvragen over
H8 en H9 (kader)
H9, H10 en H11 (basis)
Slide 1 - Slide
Zijn alle landen uit Europa ook lid van de Europese Unie?
A
Ja
B
Nee
Slide 2 - Quiz
Alle landen van de Europese unie hebben de Euro als munt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
Binnen de Europese Unie zijn er allerlei gebieden waarop de lidstaten samenwerken. Op welk soort samenwerking was de Europese Unie vanaf het ontstaan vooral gericht?
A
economische samenwerking
B
samenwerking op het gebied van buitenlands beleid
C
samenwerking op het gebied van milieu
D
sociaal-culturele samenwerking
Slide 4 - Quiz
Zara en Fatma kijken naar het journaal. Het gaat over de Europese Unie. Fatma vraagt: “Waarom is Nederland lid van de Europese Unie?” Wat kan Zara het beste zeggen?
A
Dan werken alle legers van Europa samen.
B
Dat is verplicht voor alle Europese landen.
C
Het is goed voor de Nederlandse economie.
D
Dan komen er meer toeristen naar Nederland.
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
Wordt met het plan uit tekst 4 een uitgangspunt van de Europese Unie (EU) aangetast?
A
ja, het garanderen van een eerlijke concurrentie tussen de lidstaten van de EU
B
ja, het recht om als EU-burger vrij te reizen binnen de EU
C
ja, het recht om producten in een ander EU-land te kopen
D
nee, er wordt geen uitgangspunt van de EU aangetast
Slide 7 - Quiz
Beslist (mee) over nieuwe wetten en controleert de Europese Commissie.
A
Europees Parlement
B
Europese Commissie
Slide 8 - Quiz
Bestaat uit bijvoorbeeld alle ministers van Justitie uit alle EU-landen en stemt over wetsvoorstellen.
A
Europees Parlement
B
Europese Commissie
C
Raad van ministers
Slide 9 - Quiz
Dagelijks bestuur van de EU
A
Europees Parlement
B
Europese Commissie
C
Raad van ministers
Slide 10 - Quiz
Dagelijks bestuur van de EU
Voert wetten uit
Eurocommissaris
Controleert of of de lidstaten zich aan de wet houden
Samenstelling verandert vaak: telkens andere ministers
Stemt voor of tegen de regels van Europese Commissie
Elke vijf jaar gekozen
Beslist mee met wetgeving/ controleert EC
751 leden
Slide 11 - Drag question
Noem twee kritiekpunten (nadelen) op de EU. (KB vraag)
Slide 12 - Open question
Fase 1
Fase 2
Fase 3
Fase 4
Wens komt op politieke agenda
Bedenken van oplossingen van het probleeem
Besluit nemen
Besluit uitvoeren
Slide 13 - Drag question
Slide 14 - Slide
Het politieke besluitvormingsproces verloopt in een aantal fasen. Welke fase is te herkennen in tekst 18?
A
Fase 1
B
Fase 2
C
Fase 3
D
Fase 4
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Het proces van politieke besluitvorming bestaat uit verschillende fasen. Welke fase is te herkennen in tekst 22?
A
Fase 1
B
Fase 2
C
Fase 3
D
Fase 4
Slide 17 - Quiz
Noem de twee kenmerken van een belangengroep.
Slide 18 - Open question
Noem vier manieren hoe je (als burger) politiek kan beïnvloeden.
Slide 19 - Open question
Bij politici steun vragen voor de eigen standpunten.
A
Machtsmiddel
B
Lobbyen
C
Beleidsvoorbereiding
D
Adviesorgaan
Slide 20 - Quiz
Wat wordt er bedoeld met de agendafunctie van de media?
A
De media geven informatie over politiek gebeurtenissen.
B
De media onderzoeken of politiek beleid effect heeft.
C
De media helpen de burgers om hun mening over de politiek te vormen.
D
De media zorgen ervoor dat politici zich met bepaalde onderwerpen gaan bezighouden.
Slide 21 - Quiz
Wanneer kun je een klacht indienen bij de Nationale Ombudsman?
A
als een winkel je niet het juiste product geleverd heeft
B
als je de inhoud van wetten niet goed vindt
C
als je een conflict met een andere burger hebt over de openbare ruimte
D
als je vindt dat een overheidsinstantie haar werk niet goed heeft gedaan