Taal thema 4 herhaling

1 / 12
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

De sombrero
A
Een rond kapje wat sommige joodse mannen dragen.
B
Een hoed met een hele brede rand, die hoort bij Mexico.
C
Een lap stof die om het hoofd wordt gewikkeld.

Slide 2 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord in de zin:

Ik ben op een feestje geweest.
A
ben
B
op
C
een feestje
D
geweest

Slide 3 - Quiz

Wat is het werkwoordelijke gezegde in de zin:
Ik heb mijn toneelstuk opgevoerd.
A
heb
B
opgevoerd
C
heb, opgevoerd
D
mijn toneelstuk

Slide 4 - Quiz

Wat is beeldspraak in deze zin:
Romy is een werkpaard
A
Romy
B
is
C
Romy, een werkpaard
D
een werkpaard

Slide 5 - Quiz

Terecht
A
juist, het klopt
B
onjuist, het klopt niet
C
als iets te recht is.
D
Als iets niet recht is

Slide 6 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin:
Peter heeft vandaag veel gesport.
A
heeft
B
vandaag
C
veel
D
gesport

Slide 7 - Quiz

Wat is beeldspraak in deze zin:
Duco's gebit is een fietsenrek.
A
Duco's
B
Duco's gebit
C
een fietsenrek
D
is

Slide 8 - Quiz

De variant
A
Een burgemeester van een kerk.
B
Het lijkt op iets anders, maar is niet hetzelfde.
C
Een vogelsoort
D
Precies hetzelfde als iets anders.

Slide 9 - Quiz

Wat is het hww en wat is zww in deze zin:
Mijn moeder heeft koekjes gebakken.
A
hww= heeft zww: mijn moeder
B
hww: heeft zww: gebakken
C
hww= gebakken zww: heeft
D
hww= mijn moeder zww= heeft

Slide 10 - Quiz

Wat is beeldspraak in deze zin:
Hij is zo gek als een deur.
A
hij
B
is zo gek
C
als een deur

Slide 11 - Quiz

pasklaar
A
Iets wat pas klaar is.
B
Wat lang heeft geduurd.
C
Wat een paspop draagt.
D
op maat gemaakt, aangepast aan de situatie.

Slide 12 - Quiz