Aan de slag - herschrijf de tekst
Je neemt een cel uit de huid van de dode hond die je wil klonen. Je zuigt de celkern met dna op. Je injecteert de celkern met genen van de donorhond in een bevruchte eicel van een vrouwtjeshond. Normaal gesproken zit in zo’n eicel al dna, dat is eruit geknipt in het laboratorium. In het bevruchte, lege eitje ontstaat een cel die volledig is opgebouwd uit erfelijk materiaal van de donorhond. Deze cel laat je uitgroeien tot een klompje cellen dat een embryo vormt. Je plaatst het in de baarmoeder van een levende broedmachine, een vrouwelijke hond. De cel groeit uit tot een foetus met alleen genen van de donorhond, een kloon.