Voorbereiding proefwerk Les 11, 12, 24 en 25

Proefwerk schrijfvaardigheid
Les 11, 12, 24 en 25
Les 1, 2, 14 en 15 
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Proefwerk schrijfvaardigheid
Les 11, 12, 24 en 25
Les 1, 2, 14 en 15 

Slide 1 - Slide

Inhoud 
11. Informele berichten 
12. Formele berichten  
24. Aantekeningen bij instructie
25. Een verslag schrijven

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Informele taal is:
A
Zakelijk
B
Beleefd
C
Spreektaal
D
Zonder woorden

Slide 8 - Quiz

je praat informeel
A
bij een sollicitatiegesprek
B
met vrienden
C
met iemand uit je voetbalteam
D
tegen de dokter

Slide 9 - Quiz

Wat hoort bij informele taal?
A
Het gebruik van het woord je
B
Het gebruik van het woord u

Slide 10 - Quiz

Wat is informeel taalgebruik?

A
Hey, beetje leuke vakantie gehad?
B
Kun je meedelen hoe de reis is verlopen?
C
Heeft u genoten van de vakantie?
D
Hebben jullie interessante uitstapjes gedaan?

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

bij een e-mail:

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Formeel taalgebruik
A
zakelijk taalgebruik
B
dagelijks taalgebruik

Slide 21 - Quiz

In een e-mail gebruik je formeel taalgebruik. Wat betekent formeel?
A
Aardig
B
Zakelijk/beleefd
C
Prettig/vriendelijk
D
Normaal

Slide 22 - Quiz

Bij formeel taalgebruik...
A
Spreek je de ander aan met u
B
Gebruik je smiley's in de tekst
C
Zeg je Hoi

Slide 23 - Quiz

Een voorbeeld van formeel taalgebruik is:
A
Hey man,
B
Hoi Sjonnie,
C
Beste meneer/mevrouw,
D
Hey, alles goed?

Slide 24 - Quiz

Hoe begin je een formele brief?
A
Hallo...
B
Goedemiddag/ goedemorgen/ goedenavond
C
Geachte...
D
Hoi...

Slide 25 - Quiz

Hoe start je een formeel gesprek?
A
Je zegt 'hoi' en vertelt meteen wat je vraag is.
B
Je stelt gelijk je vraag aan de ander.
C
Je stelt je netjes voor en stelt dan je vraag.

Slide 26 - Quiz

Je eindigt een formele brief met...
A
Groetjes
B
Met vriendelijke groet
C
De beste wensen
D
Doei

Slide 27 - Quiz

Is dit formeel of informeel
A
Formeel
B
Informeel

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Wat betekent aantekeningen maken aantekeningen maken?
A
iets wat je vaak doet
B
besluit om iets te veranderen
C
dingen kort opschrijven
D
deel

Slide 35 - Quiz


Wat doe je bij aantekeningen maken?
A
Alles opschrijven
B
Alleen de inleiding en het slot opschrijven
C
De bijzaken in steekwoorden opschrijven
D
De hoofdzaken in steekwoorden opschrijven

Slide 36 - Quiz

Welke bewering is NIET WAAR over het maken van aantekeningen?
A
je schrijft het kort op
B
je schijft alle bijzaken op
C
je gebruikt handige tekens
D
je werkt netjes en overzichtelijk

Slide 37 - Quiz

Welke beweringen zijn waar over het maken van aantekeningen?
A
Je let op de hoofdzaken (belangrijkste dingen)
B
het is belangrijk om aantekeningen met hoofdletters te schrijven
C
je schrijft aantekeningen zo lang mogelijk op, zodat je alles hebt overgeschreven.
D
aantekeningen schrijf je op om het te onthouden

Slide 38 - Quiz

Wat past het best bij:
'aantekeningen maken'
A
een verhaal schrijven
B
een samenvatting maken
C
iets kort opschrijven
D
iets aanwijzen

Slide 39 - Quiz

Op welke manier laat je in je aantekeningen zien dat iets belangrijk is?

Met behulp van:
A
cijfers
B
streepjes of sterretjes
C
pijltjes
D
uitroeptekens of onderstrepen

Slide 40 - Quiz

Op welke manier laat je een opsomming zien in je aantekeningen?

Met behulp van:
A
cijfers
B
streepjes of sterretjes
C
pijltjes
D
uitroeptekens of onderstrepen

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Je wilt graag een verslag schrijven over de laatste reis die je hebt gemaakt. Wat schrijf je niet in
het verslag?
A
informatie over de bestemming
B
uitleg over hoe het inchecken in het vliegtuig werkt
C
conclusie wat je van de reis vond
D
informatie over welke plekken je hebt bezocht

Slide 44 - Quiz


Wat is belangrijk bij het schrijven van een verslag?

A
Laat veel verschillende meningen horen in je verslag.
B
Beschrijf in de inleiding uitgebreid waar het verslag over gaat.
C
Schrijf aan het eind van je verslag een conclusie.
D
Maak sprongen in de tijd, zodat je verslag spannend wordt.

Slide 45 - Quiz

Lees het verslag van Bregje. Wat is er niet goed aan haar verslag?
A
De gebeurtenissen staan niet in de goede volgorde
B
Ze schrijft niet op wat ze van de excursie vond
C
Er staan nauwelijks feiten in het verslag.
D
De titel is niet duidelijk genoeg.

Slide 46 - Quiz