le temps - het weer il gèle - het vriest
il fait beau/mauvais - het is mooi/slecht weer
il fait froid/chaud - het is koud / warm il y a du vent - het waait
il pleut - het regent il y a du soleil - het is zonnig
il neige - het sneeuwt il y a du brouillard - het is mistig
c'est nuageux - het is bewolkt il grèle - het hagelt