This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom
Programma:
- Huiswerk
- Vorige keer
- Leerdoelen
- 4.1 Leven op het platteland
- Opdracht Hofstelsel
- Opdrachten werkboek
- Afsluiting
Slide 1 - Slide
Christenen in het Romeinse Rijk
Het Christendom verspreidt zich snel in het Romeinse Rijk.
De goede wegen en de aantrekkingskracht van het geloof
zorgen ervoor dat veel mensen christen worden.
De Grote Volksverhuizing tussen de 3e en 5e eeuw.
De Hunnen waren een stam uit Azië. Ze waren gevreesd omdat ze erg wreed zouden zijn. Europese stammen slaan op de vlucht en kunnen, nu de grenzen niet meer zijn bewaakt, het Romeinse Rijk binnentrekken.
De Vandalen kwamen helemaal tot aan Rome. Ze plunderden de stad een paar keer en roofden zelfs het goud van de tempeldaken. Het begrip vandalisme komt inderdaad van de plunderende Vandalen.
De Angelen en Saksen steken de Noordzee over en komen terecht in Engeland.
Veel namen van stammen kom je tegenwoordig nog steeds tegen in namen van landen en streken: Franci (Frankrijk), Alemanni (Duitsland, in het Frans: Allemange), Bavarii (Beieren), enz.
Slide 2 - Slide
Het West-Romeinse Rijk valt
476
Volken vallen het Rijk binnen en plunderen de rijkdommen.
Romeinse aanvoerders hebben steeds minder te zeggen, en in 476 wordt zelfs een niet-Romein, keizer.
Historici zien dit als het einde van het West-Romeinse Rijk.
Slide 3 - Slide
Wat hadden de Hunnen en de Grote Volksverhuizing met elkaar te maken? Kies het juiste antwoord.
A
De Hunnen hadden geen vaste woonplaatsen. Overal waar ze kwamen, werden de volken die daar woonden bang en vluchtten. Omdat veel volken op de vlucht waren, wordt dit de Grote Volksverhuizing genoemd.
B
De Hunnen hadden geen vaste woonplaatsen en moesten dus steeds verhuizen. De Hunnen waren een volk, en als een volk steeds verhuist, is er dus een volksverhuizing.
C
Niets. Veel volken verhuisden, maar de Hunnen niet.
D
Niets. De Hunnen waren al eeuwen dood toen de Grote Volksverhuizing begon.
Slide 4 - Quiz
Op dit schilderij zie je hoe Rome wordt geplunderd. Sommige mannen klimmen zelfs op de tempeldaken om er het goud af te schrapen! De man op het zwarte paard is de leider van de plunderaars.
Past de volgende zin bij de man op het paard? Hij is een Vandaal.
A
Wel
B
Niet
Slide 5 - Quiz
Op dit schilderij zie je hoe Rome wordt geplunderd. Sommige mannen klimmen zelfs op de tempeldaken om er het goud af te schrapen! De man op het zwarte paard is de leider van de plunderaars.
Past de volgende zin bij de man op het paard? Volgens de Romeinen is hij een barbaar
A
Wel
B
Niet
Slide 6 - Quiz
Wat hebben de jaartallen 395 en 476 te maken met het Romeinse Rijk? Kies het juiste antwoord.
A
In 395 werd het christendom staatsgodsdienst.
In 476 werd het Romeinse Rijk in twee delen gesplitst.
B
In 395 werd het Romeinse Rijk in twee delen gesplitst.
In 476 was het einde van het West-Romeinse Rijk
C
In 395 ging de laatste West-Romeinse keizer dood.
In 476 was het einde van het Oost-Romeinse Rijk.
D
In 395 werd het Romeinse Rijk in twee delen gesplitst.
In 476 veroverden de Hunnen het West-Romeinse Rijk.
Slide 7 - Quiz
Christenen in het Romeinse Rijk
Het Christendom verspreidt zich snel in het Romeinse Rijk.
De goede wegen en de aantrekkingskracht van het geloof zorgen ervoor dat veel mensen christen worden.
Christenen worden in het begin streng vervolgd.
Christenen gebruikten zelden het kruis als symbool. Ze gebruikte liever het Chi Rho-teken: de eerste twee letters van de naam Christus in het Grieks. De twee letters naast het teken zijn de alpha (α) en de omega (Ω): de eerste en laatste letter van het Griekse alfabet. Hiermee gaven ze aan dat Jezus het begin en het einde was.
Slide 8 - Slide
Wat weet jij eigenlijk van de middeleeuwen?
Slide 9 - Mind map
Eerst de naam:
De Middeleeuwen
De tijd na het Romeinse Rijk (Oudheid) en vóór de Nieuwe Tijd.
Het ligt in het midden van die twee perioden: tussenperiode
Ongeveer tussen 500 en 1500
Vroege Middeleeuwen: 500-1000
Late Middeleeuwen: 1000-1500
Slide 10 - Slide
Tijd van Grieken en Romeinen
(500 v. Chr. - 500 n. Chr.)
Tijd van Monniken en Ridders
(500-1000)
(Vroege Middeleeuwen)
Tijd van Steden en Staten
(1000-1500)
(Late Middeleeuwen)
1492: Columbus 'ontdekt' Amerika
(Einde van de Middeleeuwen)
⚓️
476: Val van het West-Romeinse Rijk
(Begin van de Middeleeuwen)
🔥
Tijd van Ontdekkers en Hervormers
(1500-1600)
Tijd van Regenten en Vorsten
(1600-1700)
Tijd van Pruiken en Revoluties
(1700-1800)
Slide 11 - Slide
Onrustige tijden in Europa
500-800
Na de val van het West-Romeinse Rijk waren er veel oorlogen
Reizen was gevaarlijk en de meeste mensen leefden in dorpjes.
Grote steden, zoals Rome, waren er niet (meer)
Slide 12 - Slide
Onveilige tijd
Tijdens de volksverhuizingen plunderden Germaanse volken steden in het West-Romeinse Rijk: onveilig.
Op de wegen tussen de steden was het ook niet veilig: oorlogen en rondzwervende rovers.
Wegen werden niet meer onderhouden: handel verdween.
Veel mensen vertrokken naar het platteland: veiliger en meer voedsel.
Slide 13 - Slide
Tijd van monniken en ridders (500 - 1000)
In het wit zie je een helm, zoals ridders die droegen. Op de achtergrond zie je een deel van een klooster. Ridderschap en de christelijke kerk horen bij de Tijd van monniken en ridders.
Slide 14 - Slide
Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je herkennen en uitleggen hoe edelen hun grondgebied organiseerden en bestuurden, en hoe het leven van de boeren er uit zag.
Slide 15 - Slide
Platteland
Om veilig op het platteland te kunnen wonen, zochten veel kleine boeren beschermingbij een grotere boer in de buurt.
In ruil voor die bescherming moesten de kleine boeren hun grond afstaan aan de machtige boer.
Zo kregen sommige boeren veel grond in bezit: ze werden heer van een domein.
De boeren werden horigen.
Slide 16 - Slide
Hofstelsel
Een dorp met landbouwgrond heette een domein
De heer, bijvoorbeeld een ridder, was de baas van een domein: alle grond was van hem.
Hij woonde soms in een soort kasteel en soms in een vroonhof, de grote boerderij van de heer in het dorp
Slide 17 - Slide
Hofstelsel
In het hofstelsel was het domein in twee stukken verdeeld.
Het ene deel van de grond was verpacht (verhuurd) aan horige boeren voor eigen opbrengst. Zij moesten een deel van opbrengst als pacht (belasting) betalen)
De opbrengst van het andere deel was volledig van de heer.
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Een donjon, of mottekasteel, was een versterkte wachttoren. Hier woonde de heer als er gevaar was.
Het gebied buiten het domein bestond uit de grond van de vrije boeren en de woeste gronden, onontgonnen gebied en bossen.
De vrije boeren moesten tijdens een oorlog wél meevechten met de heer. De wapenuitrusting moesten ze zelf betalen.
Meestal moesten de vrije boeren ook pacht betalen.
De akkers van de heer werden bewerkt door horigen. Er waren akkers waarbij de volledige opbrengst naar de heer ging, en er waren akkers waarbij een deel van de opbrengst voor de horige boeren was. Overigens moesten ze hun pacht ook weer van deze opbrengst betalen.
Het vroonhof was de boerderij (hoeve) van de heer. Hier woonde de heer als er geen gevaar was. De opbrengsten van zijn akkers werd in schuren opgeslagen. In woningen naast een vroonhof woonden de horige boeren in geval van gevaar, zoals oorlog.
Bij het vroonhof waren stallen voor de dieren en boomgaarden.
Horigen woonden in vredestijd buiten het vroonhof
Met het hofstelsel bedoelen we het hele systeem (stelsel) van heren en horigen, inclusief de pacht en de herendiensten.
Slide 21 - Slide
Veel plichten,
weinig rechten
Iedereen op het domein van de heer hoorde bij het domein
De boeren waren horigen van de heer: ze moesten gehoorzaam zijn
Om op de grond van de heer te kunnen wonen, moest je pacht betalen.
De horigen waren ook verplicht om herendiensten, klusjes, te doen.
Een horige moest overal toestemming voor vragen, ook om te trouwen
Een gevluchte horige was na een jaar en een dag een vrije boer.
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Wie was de baas van een domein?
A
Een horige
B
Een vrije boer
C
Een heer
D
De Romeinse keizer
Slide 25 - Quiz
Waaruit bestond een domein?
A
Huizen van horigen
B
Hoeve van de heer
C
Landbouwgrond
D
Alle antwoorden zijn juist.
Slide 26 - Quiz
In het hofstelsel:
A
geeft de heer bescherming aan de horige
B
moesten horigen herendiensten verrichten
C
geeft de horige een deel van de opbrengst van het land aan de heer
D
helpt de heer de horige op het land tijdens de oogsttijd
Slide 27 - Quiz
Het hofstelsel had als voordeel dat 'hij' zelf niet op het land hoefde te werken.
Wie is in bovenstaande zin 'hij'?
A
Een horige
B
Een heer
Slide 28 - Quiz
Hoe noemen we de klusjes die de horige moest doen voor de landheer?
A
Slavenarbeid
B
pacht
C
klusjes
D
herendiensten
Slide 29 - Quiz
Wat zijn herendiensten?
A
Zo af en toe eens op bezoek gaan bij de heer
B
Klusjes doen voor de heer of het klooster
C
Gratis op het land van de heer wonen
D
Bescherming geven aan de horigen
Slide 30 - Quiz
Deze boer moest veel herendiensten doen en mocht niet van het domein af:
A
Horige boer
B
Vrije boer
Slide 31 - Quiz
Welke plicht had een vrije boer?
A
In oorlogstijd op het land van de koning werken
B
In oorlogstijd in het leger van de koning vechten
Slide 32 - Quiz
Heren hadden voorrechten. Noem er 1
Slide 33 - Open question
Zelfstandig werken
Wat? Maken opdrachten paragraaf 1
Werkboek pagina: Online Tekstboek pagina: Online Opdracht: Alle opdrachten Hoe? In stilte! (Zs) Hoe lang? Rest van de les. Hulp? Je mag de docent vragen stellen. Klaar? Lezen paragraaf 2
Slide 34 - Slide
Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je herkennen en uitleggen hoe edelen hun grondgebied organiseerden en bestuurden, en hoe het leven van de boeren er uit zag.
Slide 35 - Slide
Het drieslagstelsel
Als landbouwgrond elk jaar wordt gebruikt, dan wordt de grond onvruchtbaar, waardoor de oogst steeds minder werd.
Met het drieslagstelsel werd de grond verdeeld in drie stukken,
waarbij elk jaar één stuk grond niet gebruikt werd (braak).
Hierdoor kon de grond herstellen en werd de opbrengst hoger.