KT1: woordenschat: bekend woorddeel

Woordenschat
Bekend woorddeel
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordenschat
Bekend woorddeel

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat is ook alweer een woordraadstrategie?

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Trucjes om toch de betekenis van een onbekend woord te begrijpen!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Luister naar het filmpje en zoek de 5 trucjes om een woordbetekenis te vinden.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 5 - Video

This item has no instructions

De vijf woordraadstrategieën


Zoek naar een synoniem

Omschrijving van het woord

Voorbeeld

Tegenstelling

Bekend woorddeel

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Een bekend woorddeel zoeken
  • Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord (woorddeel)
  • Dit kan bij: 
  1. Woorden die samengesteld zijn (inkoopmedewerker)

  2. Woorden met een voorvoegsel (ongezond)
  3. Achtervoegsel (naamloos)

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Samenstellingen
Woorden die bestaan uit twee of meer woorden, heten samenstellingen.

Je schrijft samenstellingen aan elkaar. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden

 zwemparadijs
boekenkast
sportdag  
lampenkap
fietsenrek 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Welke twee woorden kun je maken met de woorden taart, foto, vorm en lijstje?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Welke twee woorden kun je maken met de woorden computer, haar, spel en band?

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Welke twee woorden kun je maken met de woorden magnetron, maaltijd, kaartje en concert?

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

In welke stukjes kan je het woord ondiep opbreken?

Slide 13 - Mind map


voorvoegsels
Er bestaan veel woorden met be-, ge-, her-, on(t)-, ver-, wan-, en aarts- ervoor.

Deze korte stukjes zijn voorvoegsels, je schrijft ze altijd op dezelfde manier.
 

Slide 14 - Slide

Voorvoegsels zet je altijd voor een woord, zoals het woord  zelf al aangeeft: voorvoegsel. Het gaat dus om het eerste deel van een woord.



Voorbeelden 
gezang
beantwoorden
herzien
ontcijferen
vergeven
wangedrag
aartsrivaal 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties van de
volgende voorvoegsels en woorden:
her, wan, hoop, kansen

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties van de
volgende voorvoegsels en woorden:
be, ver, kijken, branden

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Maak de juiste combinaties van de
volgende voorvoegsels en woorden:
ont, ge, ploffen, zaag

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

achtervoegsels
Er zijn veel woorden met -heid, -lijk, -ing, -ig, 
 -er, -erd, -aar, -aard, -baar, -rik of -isch erachter. 

Deze korte stukjes zijn achtervoegsels, je schrijft ze altijd op dezelfde manier. 

Slide 19 - Slide

achtervoegsels zet je altijd achter een woord, zoals het woord zelf al aangeeft: achtervoegsels. Het gaat dus om het laatste deel van een woord.

Voorbeelden 
blijheid
duidelijk
afdeling
aardig
aansteker
eigenaar
aaibaar
fantastisch

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Welke woorden horen bij elkaar? Maak koppeltjes van twee woorden: verliefd, bereiken, verliefdheid, bereikbaar.

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Welke woorden horen bij elkaar? Maak koppeltjes van twee woorden: armoede, beginner, armoedig, beginnen.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Even oefenen

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Welke strategie wordt hier gebruikt?
Als je op jezelf woont, krijg je te maken met allerlei instanties, zoals verzekeringsmaatschappijen, banken en scholen.
A
synoniem
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
omschrijving

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Vandaag heb ik amper tijd om boodschappen te doen, terwijl ik gisteren tijd over had.
A
tegenstelling
B
bekend woorddeel
C
omschrijving
D
synoniem

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions