3A week 49.

Guten Tag
keuzevoorzetsels
1 / 40
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Guten Tag
keuzevoorzetsels

Slide 1 - Slide

  • Du kennst die Wechselpräpositionen und kannst sie anwenden

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Keuzevoorzetsels
Deutsch

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Kort:
Als je wil bepalen welke naamval de keuzevoorzetsel in de zin heeft. Dan kijk je naar het volgende:
  1. Derde naamval: je bent ergens (waar?) / rust / toestand tijd (wanneer?)
  2. Vierde naamval: je komt ergens (waarheen?) / beweging 

Slide 10 - Slide

Montag, den 9. Dezember
Voorbereiden toets
Schritt 2: mache Aufgabe 3 und 7

Slide 11 - Slide

Vertaal het voorzetsel.

Das Pferd steht neben dem Hund.
A
naast
B
in
C
naar

Slide 12 - Quiz

Welke naamval staat dikgedrukt?
Die Apotheke ist zwischen der Bank und dem Restaurant. 
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 13 - Quiz

Welke naamval staat dikgedrukt?
Wir fahren morgen an den See.
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 14 - Quiz

Keuzevoorzetsels
  1. an
  2. auf
  3. hinter
  4. über
  5. vor
  6. in
  7. unter
  8. neben
  9. zwischen
Andere volgorde is prima!

Slide 15 - Slide

Wanneer krijg je een 3e/4e naamval bij de keuzevoorzetsels? 
3e naamval
4e naamval

Slide 16 - Drag question

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de derde naamval? [meerdere antwoorden]

A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 17 - Quiz

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de vierde naamval?
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 18 - Quiz

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.
Dieser Satz ist richtig.
Dieser Satz ist leider falsch.
Wir müssen über deinem Bruder sprechen!
Der Ball rollt unter das Auto
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer.
Ich wohne über dem Geschäft.
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch.
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch.

Slide 19 - Drag question

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Slide 20 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus 3de naamval vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 21 - Slide

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 22 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus 4de naamval mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 23 - Slide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 24 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? 
Antwoord: ligt op de tafel. Dus 3e naamval.

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).
3de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 25 - Slide

Das Bild hängt an d.... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 26 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 
Dus 3e naamval vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Slide 27 - Slide

Vul in. Let op de naamval.
An [welke] Tag kommt ihr denn an?

Slide 28 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Op welke dag komen jullie dan aan?
an (op) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'wanneer' (= een tijd)?  Dus 3e naamval.

Dus: An [welke] Tag (m) kommt ihr denn an?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).
welk = welch                    welchem

Slide 29 - Slide

Vul in. Let op de naamval.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Slide 30 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 
Dus 4e naamval.

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch.
1de naamval -> der (1)                 den (4).

Slide 31 - Slide

Mehr üben?
Op de volgende pagina's vind je nog meer oefeningen + uitleg en antwoorden.

Deze hoef je dus niet te maken. De voorbeelden komen wel uit het werkboek.

Slide 32 - Slide

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 33 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Stehst du immer so lange vor d... Spiegel?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 34 - Slide

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 35 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 36 - Slide

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Slide 37 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1)                 die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.


Slide 38 - Slide

An die Arbeit!
Kapitel 4 Lektion 1:
11, 12, 13, 14

Deze oefeningen maak je online.
Bij vragen chat je in Hangouts met je docente!

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Link