Futur proche

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Futur Proche 

In welke tijd staat deze zin:
"Les copains sont à l'école"?

1. Présent (tegenwoordige tijd)
2. Passé composé (voltooid verleden tijd)
3. Imparfait (verleden tijd)
4. Futur proche (toekomende tijd)

In welke tijd staat de zin
"Il a joué au foot"?

1. Présent (tegenwoordige tijd)
2. Passé composé (voltooid verleden tijd)
3. Imparfait (verleden tijd)
4. Futur proche (toekomende tijd)

In welke tijd staat de zin
"Nous regardons la télé"?

1. Présent (tegenwoordige tijd)
2. Passé composé (voltooid verleden tijd)
3. Imparfait (verleden tijd)
4. Futur proche (toekomende tijd)

In welke tijd staat de zin
"Elle parlait français"?

1. Présent (tegenwoordige tijd)
2. Passé composé (voltooid verleden tijd)
3. Imparfait (verleden tijd)
4. Futur proche (toekomende tijd)

In welke tijd staat de zin
"Je vais faire du foot"?

1. Présent (tegenwoordige tijd)
2. Passé composé (voltooid verleden tijd)
3. Imparfait (verleden tijd)
4. Futur proche (toekomende tijd)

Sleep de vormen van "aller" naar het de juiste persoon.

Je

Tu

Il / Elle / On

Nous

Vous

Ils / Elles

allons

vas

vont

va

allez

vais

Futur proche

Je vais...

Tu vas...

Il/elle/on va...

Nous allons...

Vous allez...

Ils vont...

...jouer.

...écouter.

...manger.

...regarder.

...étudier.

...visiter.

Ik ga spelen.

Jij gaat luisteren.

Hij gaat eten.

Wij gaan kijken.

U gaat studeren.

Zij gaan bezoeken.

C'est la fin!

Il y a des questions?