2hv - herhaling voor pw chapitre 1

Aujourd'hui
Les devoirs: EFG
Corriger: ex. 30, 31, 33
Réviser chapitre 1
Le but: 
bezittelijk vnw gebruiken
1 / 42
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Aujourd'hui
Les devoirs: EFG
Corriger: ex. 30, 31, 33
Réviser chapitre 1
Le but: 
bezittelijk vnw gebruiken

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui
Les devoirs: EFG
Réviser chapitre 1

Le but: 
voorbereiden voor PW

Slide 2 - Slide

Wat moet je kunnen? 
Je moet de vocabulaire en phrases clés kennen en kunnen gebruiken in 
een gesprek over je vakantie.
Je moet de passé composé kunnen toepassen op de werkwoorden.
Je moet het bezittelijk voornaamwoord kunnen gebruiken om te vertellen 
van wie iets is of met wie je was.
Je moet de phrases clés kunnen gebruiken in een gesprek over je vakantie.

Slide 3 - Slide

Wat betekent: tu as été où?
A
Waar ben je geweest?
B
Waar zijn jullie geweest?
C
Wat heb je gedaan?
D
Wat hebben jullie gedaan?

Slide 4 - Quiz

Hoe geef je antwoord op deze vraag: tu as été où?
A
Il a été à Paris
B
J'ai nagé en vacances
C
J'ai été en France
D
J'ai fait du pingpong au camping

Slide 5 - Quiz

Voorzetsels bij steden/landen & Vertaling van in/naar
-Marc habite à Bruxelles.
-J'ai été en France.
-Tu vas aux Etats-Unis?
-Non, je vais au Portugal.

Slide 6 - Slide

Pays
  • Bij landen heb je drie opties: en / au / aux

  • Om te bepalen welk voorzetsel bij welk land hoort, moet je het geslacht weten van het land. 



Slide 7 - Slide

à
en
au
aux
Italie
Bruxelles
Pays-Bas
Maroc
Paris
États-Unis
Portugal
France

Slide 8 - Drag question

Qu'est-ce que tu as fait en vacances?
A
j'ai fait les magasins
B
j'ai joué au football
C
j'ai nagé dans la piscine
D
j'ai fait du kayak

Slide 9 - Quiz

Qu'est-ce que tu as fait en vacances?
A
j'ai fait les magasins
B
j'ai fait du SUP
C
j'ai nagé dans la piscine
D
j'ai fait du surf

Slide 10 - Quiz

Qu'est-ce que tu as fait en vacances?
Nommez une activité +
utilise le passé composé

Slide 11 - Open question

Repondez à la question:
C'était comment?

Slide 12 - Open question

Le passé composé

Slide 13 - Slide




j'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont



werkwoorden op -er:
-er -> é

avoir -> eu
être -> été
faire -> fait
deel 1:
hulpww avoir
deel 2: 
voltooid deelwoord

Slide 14 - Slide

Vertaal: Ik heb gedaan
A
J'ai eu
B
J'ai fait
C
J'ai joué
D
J'ai été

Slide 15 - Quiz

maak de passé composé:
Ils (parler) français.

Slide 16 - Open question

Vertaal: wij hebben gehad
A
nous avons fait
B
nous avons été
C
nous avons eu
D
nous avons faité

Slide 17 - Quiz

maak de passé composé:
Elle (zijn) en France.

Slide 18 - Open question

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
mijn
mon
ma
mes
jouw
ton
ta
tes
zijn / haar
son
sa
ses
ons / onze
notre
notre
nos
uw / jullie
votre
votre
vos
hun 
leur
leur
leurs

Slide 20 - Slide

(zijn) parents
A
son
B
sa
C
ses

Slide 21 - Quiz

(ons) hôtel

Slide 22 - Open question

(mijn) soeur
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 23 - Quiz

Sarah est (jouw) amie ?

Slide 24 - Open question

leurs cousins
A
hun neven
B
mijn neven
C
jouw neven
D
onze neven

Slide 25 - Quiz

Vocabulaire

Slide 26 - Slide

raconter
A
uitleggen
B
vertellen
C
ontmoeten
D
ontdekken

Slide 27 - Quiz

La semaine dernière, j'ai été en Allemagne.

Slide 28 - Open question

Hij heeft gewinkeld.

Slide 29 - Open question

trop
A
ten eerste
B
daar
C
want
D
te veel

Slide 30 - Quiz

Het kasteel is prachtig.

Slide 31 - Open question

J'ai eu une dispute.

Slide 32 - Open question

Aujourd'hui
Réviser chapitre 1
Bilan

Slide 33 - Slide

Zij is Duits.

Slide 34 - Open question

Quelle phrase est correcte?
A
J'ai été en France
B
J'ai été à France
C
J'ai été au France
D
J'ai été aux France

Slide 35 - Quiz

Réponds à la question:
Il a fait beau?
A
Non, avec mes parents.
B
Non, il a fait mauvais.
C
Oui, j'ai parlé français.
D
Oui, j'ai été en Allemagne.

Slide 36 - Quiz

Passé composé
Maria (trouver) son livre.

Slide 37 - Open question

Passé composé
Nico et Jean (faire) la grasse matinée.
A
a été
B
ont eu
C
a fé
D
ont fait

Slide 38 - Quiz

C'est (jullie) chien?
A
notre
B
nos
C
votre
D
vos

Slide 39 - Quiz

C'est (jouw) sac-à-dos, n'est-ce pas?
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 40 - Quiz

Tes frères
A
mijn broers
B
hun broers
C
jouw broers
D
zijn broers

Slide 41 - Quiz

BILAN

Slide 42 - Slide