Libre Service - HV2 - Unité 3 - Les verbes

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Welke 3 werkwoordstijden kennen jullie al?

Tekst

Je

Tu

Il, elle, on

Nous

Vous

Ils, elles

prends

prends

prend

prenons

prenez

prennent

Kun je de 6 vervoegingen
van het nieuwe werkwoord
'mettre' noemen?

Wat is de tu-vorm van het werkwoord pouvoir?

1. Tu peut
2. Tu peux
3. Tu peuds
4. Tu peud

Wat is de ils-vorm van het werkwoord avoir?

1. Ils ont
2. Ils sont
3. Ils vont
4. Ils font

Wat is de nous-vorm van het werkwoord faire?

1. Nous fairons
2. Nous faitons
3. Nous faisons
4. Nous fons

Tekst

Je

Tu

Il, elle, on

Nous

Vous

Ils, elles

vais

vas

va

allons

allez

vont

Leg uit hoe je de Futur Proche maakt
(de toekomende tijd).

In welke tijd staat deze zin:
''Pendant les vacances, j'ai fait du cheval.''

1. Présent
2. Futur proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin:
''Je veux aller en Irlande.''

1. Présent
2. Futur proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin:
''Pendant le week-end, je vais nager dans la piscine.''

1. Présent
2. Futur proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin:
''J'aime la série Casa de Papel, parce que je parle espagnol.''

1. Présent
2. Futur proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin:
''Mes hobbies sont jouer au violon et faire du tennis.''

1. Présent
2. Futur proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin:
''J'ai été au Maroc l'année dernière.''

1. Présent
2. Futur proche
3. Passé composé

Tekst

Être

Avoir

Faire

Prendre

mettre

pouvoir

Vouloir

Sortir

été

eu

fait

pris

mis

pu

voulu

sorti

Vervoeg:
Hij maakt/doet (présent)

1. Il fait
2. Il fais
3. Il vais
4. Elle fait

Vervoeg:
Wij hebben gedaan/gemaakt (passé composé)

1. Vous avez fait
2. Vous êtes fait
3. Nous avons fait
4. Nous sommes fait

Vervoeg:
Jij kunt (présent)

1. Tu veux
2. Tu peux
3. Tu veut
4. Tu peut

Vervoeg:
Zij (mnl) willen (présent)

Vervoeg:
Ik ben geweest (passé composé)

1. Je suis été
2. J'ai été
3. J'ai êtré
4. Je suis êtré

Vervoeg:
Jullie zijn gegaan (passé composé)

1. On est allé(e)
2. On est allé(s)
3. Vous êtes allés
4. Vous êtes allé(e)s

Vervoeg:
Wij gaan vertrekken (Futur proche)

Tekst

Je

Tu

Il, elle, on

Nous

Vous

Ils, elles

Suis

Es

Est

Sommes

Êtes

Sont

Op een schaal van 0-10 ken ik de rijtjes in de tegenwoordige tijd:

010

Op een schaal van 0-10 beheers ik de passé composé:

010

Op een schaal van 0-10 beheers ik de Futur Proche:

0100

Op een schaal van 0-10 steek ik altijd voldoende tijd in de werkwoorden:

010

Merci et 

bonnes vacances!