04-11-2024

04-11-2024
1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansBeroepsopleiding

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

04-11-2024

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

TB:
p.66, ej. 8a/b/c: leren de werkwoorden
WB:
p. 68, ej. 6
p.69, ej.7,9
p.70, ejs.10, 12a
p. 71, ej.13
slides 12 en 18 :maken (om in de les met elkaar te bespreken en daarna inleveren voor correctie)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Werkboek
p.68, ej.6
p.69, ej.7, 9
p.70, ej.10, 
p. 70, ej.12a
p.71, ej. 13
A: Me gusta....:B: A mí también
A: No me gusta.....:B: A mí tampoco
A: Me gusta....:B: A mí no
A: No me gusta.....:B: A mí sí
Eens

* Me gustan = A mí, también.

* No me gustan = A mí, tampoco.

Oneens

* Me gustan = A mí, no.

* No me gustan = A mí, sí.

37

Slide 5 - Slide

TB.: p.66, ej.7
Preguntas útiles
WB:  p. 71, ej. 14:
Preguntas útiles

Slide 6 - Slide

¿Qué te gusta/interesa/molesta/encanta?
Schrijf 4 zinnen met elk werkwoord
¿Qué te gusta/interesa/molesta/encanta?
  • Schrijf 10 zinnen in totaal met deze werkwoorden: 5 ontkennende en 5 bevestigende
  • bespreek je zinnen met een medestudent
  • Reageer : eens of oneens

Slide 7 - Slide

TB: p. 66, ej.8c El rap del viajero:
Invullen en daarna luisteren
49
49
hago la maleta
pongo las cosas
salgo mañana
digo adiós
traigo muchos regalos
vengo pronto

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

verbos con "g"

Slide 10 - Slide

 1.El niño (willen)...............muchos juquetes.
2.El avión (gaan)........... a salir a las dos de la tarde.
3.Mi hija siempre (komen)..............muy tarde a casa los sábados.
4.¿A qué hora (vertrekken)..............el tren?
5.El chico de la pizzería (meebrengen )...............la pizza a casa a las seis de la tarde.
6.Mi tía Rosa(voorkeur geven) .............. beber vino  con la comida.
7.Juan (neerleggen)...............el pan sobre la mesa.
8.¿Qué (gaan)...................... a comer tu amiga? 
9. Mis amigos (zeggen) ..........................que la nueva película de Almodóvar es muy buena.
querer
ir
venir
salir
traer
preferir
poner
ir
decir
vervoeg het werkwoord in de juiste persoon:

Slide 11 - Slide

Tekstboek p.67 
ej. 9a
a.  Lees de ansichtkaart.
b. Wat heeft Lucía in haar   
    vakantie gedaan?
c. Onderstreep alle 
     werkwoorden die in de  
     Perfecto staan.
 

Slide 12 - Slide

Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
In het Nederlands gebruik je om de v.t.t. te maken het hulpwerkwoord hebben of zijn + voltooid deelwoord

Ik heb gewerkt.
Zij zijn naar het werk gegaan.

Slide 13 - Slide

De voltooid tegenwoordige tijd = 
De Presente Perfecto 
 In het Spaans gebruik je om de v.t.t. te maken ALLEEN  het 
hulpwerkwoord haber + participio (= voltooid deelwoord)

He trabajado. = Ik heb gewerkt.
Han ido al trabajo . = Zij zijn naar het werk gegaan.

 

Slide 14 - Slide

TB: p.67, ej.9b El Presente perfecto

Slide 15 - Slide

Deberes
Slide11: Hacer ejercicio
TB:
p.67. ej. 9a/b/c (slides 12 t/m 15)

WB: 
p.69, ej. 8
p.72, ej. 16
Reglas y sistemas,  Invullenp.75:( het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp, het gebruik van "también"en "tampoco").
p. 76: (werkwoorden met een onregelmatige eerste persoon). 

Slide 16 - Slide

Adiós

Slide 17 - Slide