Woordenschat 1

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Je leert over personificaties, metaforen en vergelijkingen.

Slide 2 - Slide

Lesindeling

maken opdracht 1

uitleg theorie

maken opdracht 2 en 3

Slide 3 - Slide

Woordenschat: opdracht 1

1. Bennie werd zo rood als een biet toen hij de beurt kreeg.

2. Mijn oude fiets smeekte om een grondige opknapbeurt.

3. Wat een koeien van fouten maken die leerlingen toch.

4. Van die beledigingen van zo'n viswijf zou ik me niets aantrekken.

Slide 4 - Slide

Vergelijking

1. Bennie werd zo rood als een biet toen hij de beurt kreeg.


Het object(o) en het beeld(b) worden met elkaar vergeleken.

Slide 5 - Slide

Personificatie

2. Mijn oude fiets smeekte om een grondige opknapbeurt.


Je stelt een levenloos ding voor als persoon.

Slide 6 - Slide

Metafoor

4. Van die beledigingen van zo'n viswijf zou ik me niets aantrekken.


Het object(o) wordt vervangen door het beeld(b).

Slide 7 - Slide

Metafoor in werkwoorden

9. Ze brandde van verlangen om terug te gaan naar Italie.


branden is in deze zin een metafoor.

Slide 8 - Slide

Opdrachten

opdracht 1 en 2 afmaken

opdracht 3 maken

Slide 9 - Slide

Marleen komt thuis met ... Mehmet

Hoe lees je deze tekst?

Hoe vind je de betekenis van de moeilijke woorden?

Slide 10 - Slide

Op een zonnige lenteochtend kwam er een leger mieren tevoorschijn vanonder de oude muren rond de binnenplaats.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metafoor in werkwoorden
D
personificatie

Slide 11 - Quiz

Zijn slechte humeur verdween als sneeuw voor de zon toen hij hoorde dat Astrid op het feestje zou komen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metafoor in werkwoorden
D
personificatie

Slide 12 - Quiz

De schoolbel liet haar schrille kreten horen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metafoor in werkwoorden
D
personificatie

Slide 13 - Quiz

De toren kijkt uit over de hele stad.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metafoor in werkwoorden
D
personificatie

Slide 14 - Quiz

Huiswerk
Woordenschat h1: opdracht 3

Slide 15 - Slide