What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
stof pww eind
Voca
toetsweek
1 / 47
next
Slide 1:
Slide
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
This lesson contains
47 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Voca
toetsweek
Slide 1 - Slide
Wat is de stof voor de toetsweek:
-Teksten van chapitre 5 en vmbo en werkwoorden.
-Bij de werkwoorden komen de volgende tijden: présent, passé composé, imparfait, futur simple.
Regelmatige ww op –er, -re:
1) attendre= wachten op
2) travailler=werken
3) donner=geven
4) rester= blijven
5) parler=praten
6) aimer= houden van
7) détester= een hekel hebben aan
8) adorer= dol zijn op
9) vendre= verkopen
10) chercher= zoeken
Slide 2 - Slide
Onregelmatige werkwoorden:
1) avoir= hebben
2) être= zijn
3) aller= gaan
4) faire= doen/maken
5) pouvoir= kunnen
6) vouloir= willen
7) venir= komen
Slide 3 - Slide
Le futur simple
Slide 4 - Slide
Futur simple = toekomende tijd
ik zal werken
jij zal fietsen
hij zal lopen
wij zullen eten
zij zullen kopen
Slide 5 - Slide
Futur simple - toekomende tijd
- Beschrijft de gebeurtenis in de (verre) toekomst
- In NL gebruik je hulpwerkwoord ZULLEN maar er is geen ww. zullen in het Frans
- Voor
regelmatige werkwoorden
is de regel:
HELE WERKWOORD + UITGANG van AVOIR
Slide 6 - Slide
Futur simple
Hele ww
Uitgang
Futur simple
Je
manger
-ai
Je manger
ai
Tu
manger
-as
Tu manger
as
Il / Elle / On
manger
-a
Il manger
a
Nous
manger
-ons
Nous manger
ons
Vous
manger
-ez
Vous manger
ez
Ils / Elles
manger
-ont
Ils manger
ont
Slide 7 - Slide
Le futur simple
Onregelmatige werkwoorden
hebben een onregelmatige futur simple.
Deze stam van de futur simple moet je dus uit je hoofd leren.
Slide 8 - Slide
Onregelmatige ww.
Werkwoord
stam
être
ser
je
ser
ai, tu
ser
as ....
avoir
aur
j'
aur
ai, tu
aur
as ...., ils
aur
ont, ...
faire
fer
je
fer
ai, tu
fer
as, ..., nous
fer
ons, .....
aller
ir
j'
ir
ai, tu
ir
as, Il
ir
a, .... vous
ir
ez, .....
pouvoir
pourr
je
pourr
ais, tu
pourr
as, il
pourr
a, ... ils
pourr
ont
vouloir
voudr
je
voudr
ai, tu
voudr
as, ...
venir
viendr
je
viendr
ai, tu
viendr
as, il
viendr
a, ...
devoir
devr
je
devr
ai, tu
devr
as, ... nous
devr
ons
envoyer
enverr
j'
enverr
ai, tu
enverr
as, ...
voir
verr
je
verr
ai, tu
verr
as, il
verr
a, nous
verr
ons, ...
Slide 9 - Slide
Futur simple
A
Tu seras à la maison
B
Tu serais à la maison
C
Tu es à la maison
D
Tu as été à la maison
Slide 10 - Quiz
futur simple
attendre: ils
Slide 11 - Open question
futur simple
vendre: je
Slide 12 - Open question
futur simple:
hij zal zijn
A
il sera
B
il aura
C
il ira
D
il voudra
Slide 13 - Quiz
futur simple:
zij zullen zijn
A
ils serons
B
ils aurons
C
ils seront
D
ils auront
Slide 14 - Quiz
Futur simple:
ik zal kunnen
A
Je voudrai
B
j'aurai
C
je pourrai
D
je ferai
Slide 15 - Quiz
rencontrer, futur simple:
elle ...
Slide 16 - Open question
parler, futur simple:
elles ...
Slide 17 - Open question
Hij zal zijn (futur simple)
Slide 18 - Open question
Zet de volgende zin in de futur simple( alleen ww)
Il va au supermarché
Slide 19 - Open question
Zet de volgende zin in de futur simple( alleen ww)
nous avons beaucoup de devoirs
Slide 20 - Open question
Zet de volgende zin in de futur simple( alleen ww)
Je peux vous aider?
Slide 21 - Open question
Jullie gaan het werkwoord weten (savoir) leren in de onderstaande drie tijden. Sleep de juiste vorm werkwoorden naar de juiste tijd.
le présent
le passé composé
l'imparfait
ik wist
ik weet
ik heb geweten
Slide 22 - Drag question
Le passé composé
bestaat uit
A
onderwerp + hulp werkwoord + voltooid deelwoord
B
onderwerp + hulpwerkwoord + heel werkwoord
C
onderwerp +hulp ww+ bijv n.w.
Slide 23 - Quiz
De verleden tijd: imparfait!
avoir: av
ons j'avais, tu avais, il avait, nous avions, vous aviez, ils avaient
De verleden tijd: passé composé (2 ww) ! heeft gehad, ben gegaan, heb gemaakt, hebben gewild.
avoir: aller: faire:
heb
gehad
ben
gegaan
heb
gemaakt
j'ai eu je suis allé(e) j'ai fait
tu as eu tu es allé(e) tu as fait
il a eu il est allé il a fait
nous avons eu nous sommes allés nous avons fait
vous avez eu vous êtes allé(e)(s) vous avez fait
ils ont eu ils sont allés ils ont fait
Slide 24 - Slide
De verleden tijd: imparfait!
avoir: av
ons j'avais, tu avais, il avait, nous avions, vous aviez, ils avaient
De verleden tijd: passé composé( 2 ww)!
pouvoir: vouloir: être:
heb
gekund
heb
gewild
ben!
geweest
j'ai pu j'
ai voulu j'ai été
tu as pu tu as voulu tu as été
il a pu il a voulu il a été
nous avons pu nous avons voulu nous avons été
vous avez pu vous avez voulu vous avez été
ils ont pu ils ont voulu ils ont été
Slide 25 - Slide
Je
suis
Tu
es
Il
est
elle
est
nous
sommes
vous
êtes
ils
sont
elles
sont
Le verbe venir ( être regel- le passé composé
venue
venu
venu(e)
venues
venu(e)s
venus
Slide 26 - Drag question
Zet in de passé composé: ils ont un chien
Slide 27 - Open question
Zet in de passé composé: tu danses pendant la fête?
Slide 28 - Open question
Zet in de passé composé: Nous faisons nos devoirs.
Slide 29 - Open question
Zet in de passé composé: il est gentil
Slide 30 - Open question
Imparfait (o.v.t.)
Als je vertelt hoe iets in het verleden
was
, gebruik je vaak de imparfait.
De imparfait bestaat uit:
- een stam
- een uitgang
Slide 31 - Slide
Uitgangen imparfait
De stam van de imparfait =
nous-vorm présent - ons + uitgangen
Uitgangen imparfait
ais-ais-ait-ions-iez-aient
Slide 32 - Slide
stam: nous-vorm min -ons
je + ais
tu + ais
il, elle, on + ait
nous + ions
vous + iez
ils, elles + aient
Slide 33 - Slide
exemple: parler
nous parlons = wij praten
- ons eraf halen
nous parl + ions
nous parlions = wij praatten
Slide 34 - Slide
imparfait
tu + faire
nous + pouvoir
elles + regarder
Slide 35 - Slide
uitzondering:
être
stam:
ét
j' étais= ik was
tu étais
il était
nous étions
vous étiez
ils, elles étaient
Slide 36 - Slide
Combineer de personen met de juiste uitgangen van de imparfait
-ais
-ais
- ait
- ions
- iez
-aient
Je
Tu
il/elle/on
Nous
Vous
Ils / elles
Slide 37 - Drag question
Koppel de persoonlijke voornaamwoorden aan het juiste werkwoord.
avait
parlais
habitions
faisaient
étais
achetiez
tu
nous
ils
vous
il
je
Slide 38 - Drag question
De imparfait vertelt over
A
heden
B
verleden
C
toekomende tijd
Slide 39 - Quiz
Je suis --> imparfait
A
J'avais
B
J'étais
C
Je sommais
Slide 40 - Quiz
Nous (avoir, imparfait) ___
A
avons
B
avions
C
aivons
D
avoins
Slide 41 - Quiz
Le prof ... le cours. (donner, imparfait)
Slide 42 - Open question
Je ... un film. (regarder, imparfait)
Slide 43 - Open question
Zet de volgende zin in de imparfait( alleen ww)
Nous avons fait cela.
Slide 44 - Open question
Zet de volgende zin in de imparfait( alleen ww)
Il va au supermarché
Slide 45 - Open question
Mercredi, elle.... à la piscine. (être)
Slide 46 - Open question
Imparfait
Welke vorm is GEEN imparfait?
A
C'était
B
Nous chantons
C
Il y avait
D
Je voulais
Slide 47 - Quiz
More lessons like this
havo 4 - Werkwoordenles
September 2021
- Lesson with
17 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Les Verbes Vouloir et Pouvoir
April 2023
- Lesson with
19 slides
Verbes avoir, être, faire, aller, pouvoir, vouloir
March 2022
- Lesson with
31 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
onregelmatige ww
June 2022
- Lesson with
32 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
4V - 23 jan.
March 2021
- Lesson with
14 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Onreg ww: 6 tijden avoir, être, faire, aller, pouvoir, vouloir
April 2021
- Lesson with
35 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Vouloir et pouvoir in vijf tijden
April 2024
- Lesson with
38 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Le 15 mars
March 2022
- Lesson with
23 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2