This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
De grote economie quiz
Van start in 3EW
Slide 1 - Slide
"Vooral in Oekraïne zal minder geoogst worden door de oorlog. Maar ook in Australië, Marokko en India valt de oogst lager uit." Heeft dit betrekking op de vraag of aanbod?
A
Vraag
B
Aanbod
Slide 2 - Quiz
Hoe hoger de prijs, hoe (meerdere antwoorden mogelijk)
A
kleiner de vraag
B
groter de vraag
C
kleiner het aanbod
D
groter het aanbod
Slide 3 - Quiz
A
Stijging van het aanbod
B
Stijging van de vraag
C
Daling van het aanbod
D
Daling van de vraag
Slide 4 - Quiz
Wanneer ontstaat de evenwichtsprijs?
A
Als het hele aanbod verkocht kan worden
B
Als aan alle vraag voldaan wordt
C
Als er meer vraag is dan dat er aanbod is
D
Als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn
Slide 5 - Quiz
Kost of opbrengst? Na een voetbalwedstrijd verkoopt Pascale 50 Fanta's.
A
Kost
B
Opbrengst
Slide 6 - Quiz
Hoe bereken je de omzet van een onderneming?
A
winst * afzet
B
afzet * verkoopprijs
C
afzet * aankoopprijs
D
afzet - verkoopprijs
Slide 7 - Quiz
Waarom kiezen voor binnenlandse producten?
Slide 8 - Mind map
Welke macrotrend herken je in de afbeeldingen?
A
Versnelde technologische vooruitgang en digitalisering
Het transportbedrijf dat in opdracht van de boer de melk naar de melkfabriek vervoert behoort tot de bedrijfskolom.
A
Juist
B
Fout
Slide 11 - Quiz
Wat hoort niet thuis in de bedrijfskolom?
A
graanboer
B
meelfabriek
C
bakker
D
consument
Slide 12 - Quiz
Primaire
sector
Secundaire
sector
Tertiaire
sector
Quartaire
sector
Slide 13 - Drag question
McDonald's is gevestigd aan de autosnelweg. Welke P van de marketingmix passen ze toe?
A
Product
B
Plaats
C
Prijs
D
Promotie
Slide 14 - Quiz
Marketing
Marketingmix
Doelgroep
Bestaat uit de 6 P’s.
Een afgebakende groep personen waar een product zich op richt
Onderzoek doen naar de behoeften van mensen en op basis van hun behoeften een strategie ontwikkelen om nieuwe klanten aan te trekken en bestaande klanten te behouden.
Slide 15 - Drag question
KOSTEN
OPBRENSTEN
Het geld dat je moet betalen voor het gebruik van een goed of dienst om iets te produceren of te verkopen.
Het geld dat je ontvangt voor de verkoop van goederen of de levering van diensten.
Slide 16 - Drag question
Wat is omzet?
A
Het bedrag dat je over hebt na al je uitgaven
B
Je totale opbrengsten na verkoop
C
Je winst
D
Wat je inkoopt
Slide 17 - Quiz
Wat is 'het resultaat' van een onderneming?
A
het resultaat geeft aan of een bedrijf winst of verlies heeft gemaakt
B
het resultaat komt overeen met de kosten van een bedrijf
C
het resultaat komt overeen met de opbrengsten van een bedrijf
D
alles hierboven
Slide 18 - Quiz
Tot welke sector behoort: de dienstverlening die niet tot doel heeft winst te maken.
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector
Slide 19 - Quiz
Verbind de blauwe termen met de juiste P
Plaats
Prijs
product
promotie
reclame
grote doelgroep
winstmarge
assortiment
korting
markt
Slide 20 - Drag question
De privacywet beschermt de persoonlijke gegevens die een bedrijf of instelling over jou verzamelt.
A
juist
B
fout
Slide 21 - Quiz
De privacywet zorgt ervoor dat je altijd toestemming moet geven wanneer een bedrijf je persoonlijke gegevens wil gebruiken.
A
juist
B
fout
Slide 22 - Quiz
Verbind de bestuursniveaus met de juiste vlag
Steden en gemeenten
Vlaanderen
België
Slide 23 - Drag question
Wanneer je eenmaal je toestemming gegeven hebt om bijvoorbeeld foto's online te plaatsen, kun je dat niet meer veranderen.
A
juist
B
fout
Slide 24 - Quiz
De privacywet zorgt ervoor dat bedrijven hun gegevens kunnen beschermen tegen de buitenwereld
A
juist
B
fout
Slide 25 - Quiz
Zijn de blauwe onderdelen inkomsten of uitgaven voor de overheid?
Inkomsten
Uitgaven
BTW
Groeipakket
Personenbelasting
Accijnzen
Terugbetaling medicijnen
Lonen politieagenten
Verkeersbelasting
Wegenwerken
Slide 26 - Drag question
Sociale zekerheid is gebaseerd op solidariteit. Wat betekent dit?
A
Werkgevers betalen
B
Iedereen draagt zijn steentje bij
C
De overheid betaalt
D
Werknemers betalen
Slide 27 - Quiz
Belasting die de overheid heft op goederen zoals alcohol, tabak, frisdrank, brandstof...