- Je kunt berekenen hoeveel geld je per maand moet reserveren
Slide 4 - Slide
1.4
Uitgaven= het geld wat je uitgeeft
Verschillende soorten uitgaven
Slide 5 - Slide
De begroting
Overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven
Inkomsten
Uitgaven
Salaris
Huishoudelijke uitgaven
Winst
Vaste lasten
Uitkering
Incidentele uitgaven
Zakgeld
Slide 6 - Slide
Waar geef jij jouw geld aan uit?
Slide 7 - Mind map
Soorten uitgaven
uitleg:
Dagelijks
vast moment, vast bedrag
Grote bedragen
Soorten Uitgaven: 1. Dagelijkse uitgaven
2. Vaste lasten
3. Incidentele uitgaven
Slide 8 - Slide
De begroting
Overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven
Inkomsten
Uitgaven
Salaris
Huishoudelijke uitgaven
Winst
Vaste lasten
Uitkering
Incidentele uitgaven
Zakgeld
Slide 9 - Slide
Hoeveel moet ik per maand aan de kant leggen (reserveren/sparen)
- Je wilt een fiets kopen. Die kost €500. Je hebt al €50. Je kunt anderhalf jaar sparen. Hoeveel € moet je per maand sparen om de fiets na anderhalf jaar te kopen.
Slide 10 - Slide
Reserveren
Reserveren= Geld aan de kant zetten (sparen)
Slide 11 - Slide
Zelfstandig aan het werk
Huiswerk:
- Vanaf blz 22 maken 53 t/m 55
- Op blz 31 maken: 22 t/m 26
Klaar? nakijken + op blz 35 maken
opdracht 12 t/m 19
timer
15:00
Slide 12 - Slide
quizzz pak je rekenmachine
Slide 13 - Slide
Je wilt een fiets kopen. Die kost €300. Je hebt al €60. Je kunt 8 maanden sparen. Hoeveel € moet je per maand sparen
Slide 14 - Open question
Hoe heet het wanneer je meer inkomen hebt dan uitgaven in jouw begroting?
A
Geld overschot
B
Geld tekort
Slide 15 - Quiz
Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
reserveren
Slide 16 - Quiz
Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Persoonlijke uitgaves
Slide 17 - Quiz
Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
Slide 18 - Quiz
Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
Slide 19 - Quiz
Hoe noem je het overzicht van inkomsten en uitgaven?
A
Budget
B
Begroting
C
Bezuiniging
D
Overschreiding
Slide 20 - Quiz
Kinderbijslag is een voorbeeld van
A
Salaris
B
zakgeld
C
Winst
D
Uitkering
Slide 21 - Quiz
Brent krijgt 100 euro per week Hoeveel is dat per maand?
Slide 22 - Open question
Ilja krijg 50 euro per maand zakgeld Hoeveel zakgeld krijgt zij per week?
A
11,54
B
11,53
C
16,67
D
16,5
Slide 23 - Quiz
Dit zijn mijn cijfers op engels: 7 - 8 Wat is het gemiddelde?
A
7
B
8
C
7,5
D
8,5
Slide 24 - Quiz
Voor economie haal je een 5,3 - 6,8 - 7,5- Wat is het gemiddelde?
A
6,5
B
6,0
C
7,6
D
5,1
Slide 25 - Quiz
Sara krijgt 200 euro per week Hoeveel is dat per maand?
A
600
B
866,67
C
866,66
D
700
Slide 26 - Quiz
Wat gaan wij leren
- Welke groepen uitgaven er zijn?
- Je kunt een begroting opstellen
- Je kunt berekenen hoeveel geld je per maand moet reserveren