Hoofdstuk 2 paragraaf 1

Startopdracht: nakijken "Weet je het nog"
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Startopdracht: nakijken "Weet je het nog"

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link


boek schrift en rekenmachine op tafel

Programma

Startopdracht:   nakijken "Weet je het nog"

  • extra uitleg paragraaf 1
  • Maken opgaven ZS
  • Nakijken
  • samenvatting

Slide 3 - Slide

Geldfuncties

Geld is een gemakkelijk ruilmiddel: je kunt het goed bewaren en het is op te delen in kleine bedragen.

Je gebruikt geld op drie manieren. Dat noem je geldfuncties.
Je gebruikt geld:

als ruilmiddel:met geld kun je iets kopen.
als rekenmiddel: met geld stel je vast hoeveel iets waard is.
als spaarmiddel: met geld kun je sparen voor iets wat je later wilt kopen.


Slide 4 - Slide

§2.1 Waarmee betaal je?

vorige les

wat de geldfuncties zijn

hoe je op verschillende manieren kunt betalen
welke rol banken in het geldverkeer hebben


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Je saldo bereken je als volgt:



Vorig saldo 

+ wat je ontvangen hebt

- wat je betaald hebt

= nieuw saldo

Slide 7 - Slide

Rekeningafschrift

Creditsaldo:

'je hebt geld op je rekening'

Positief saldo

Debetsaldo

Negatief saldo

Rood staan







Slide 8 - Slide

Nu aan de slag met paragraaf 1

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Waarmee betaal je, samenvatting

Slide 13 - Slide

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 14 - Quiz

Geld is een ruilmiddel wanneer ...
A
je iets koopt.
B
je geld in je spaarpot doet.
C
een rekensom maakt.
D
geld wit wast.

Slide 15 - Quiz

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld

Slide 16 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld

Slide 17 - Quiz

Wat zijn Vreemde Valuta?
A
elektronisch geld
B
munten en bankbiljetten
C
buitenlands geld
D
euro's

Slide 18 - Quiz

Je kunt nu de les afsluiten op je mobiel


Slide 19 - Slide

Telefoons in de telefoontas,

boek, schrift en rekenmachine op tafel

Programma

  • nakijken "paragraaf 1"
  • Uitleg paragraaf 2
  • Maken opgaven ZS
  • samenvatting

Slide 20 - Slide

§2.2  Sparen of beleggen?


welke redenen er zijn om te sparen
hoe je berekent wat sparen aan rente oplevert
wat de voor- en nadelen van beleggen zijn


In deze les leer je:

Slide 21 - Slide

§2.2 Sparen of beleggen?

Sparen: een deel van je inkomen niet uitgeven

Iemand die spaart, besteedt pas
later geld dat hij nu verdient.

Slide 22 - Slide

Sparen

Slide 23 - Slide

2.2 Sparen of beleggen? (deel 1)

Slide 24 - Slide

2.2 Sparen of beleggen? (deel 1)
Sparen
  • Redenen om te sparen (= spaarmotieven)
Sparen:
het niet uitgeven van je geld
Sparen voor de rente
Sparen voor een bepaald doel
Sparen uit voorzorg

Slide 25 - Slide

2.2 Sparen of beleggen (deel 2)
  • Enkelvoudige rente 
  • -> je krijgt rente aan het einde van het jaar uitbetaald

Slide 26 - Slide

2.2 Sparen of beleggen (deel 2)
  • Samengestelde rente
  • -> de rente wordt bijgeschreven op je rekening
  • -> het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en over de ontvangen rente ('rente op rente')
  • Let op! rente op een spaarrekening kan variabel zijn!!

Slide 27 - Slide

2.2 Sparen of beleggen? (deel 1)
Sparen
  • Je ontvangt rente
  • Rentebedrag is afhankelijk van 
Rentepercentage
De hoogte van het spaargeld
De periode dat het geld op een spaarrekening staat
Rente:
een vergoeding voor iemand die zijn geld beschikbaar stelt aananderen

Slide 28 - Slide

Rekenen met enkelvoudige rente
  • Robert zet €1.500 op een spaardeposito
  • Hij ontvangt van de bank 1,5% rente
  • Hoeveel rente ontvangt hij na 1 jaar
  • Hoeveel rente ontvangt hij totaal na 3 jaar?
  • Wat is de formule?
Spaardeposito:
een spaarrekening waarop het geld voor een afgesproken periode vast staat tegen een vaste rente. De rente op een spaardeposito wordt gewoonlijk na iedere periode naar je betaalrekening overgemaakt. 
Vraag 15
2.2 Sparen of beleggen? (deel 1)

Slide 29 - Slide

  • Je hebt €2.500 op je spaarrekening. Je krijgt 1,4% rente.
  • Hoeveel heb je na een jaar op je rekening staan
  • €2.535
  • Hoeveel heb je na twee jaar op je rekening staan
  • €2.570,49
rentepercentage(spaarbedrag+bijgeschreven.rente)=samengestelde.rente
2.2 Sparen of beleggen (deel 2)

Slide 30 - Slide

2.2 Sparen of beleggen (deel 2)

Slide 31 - Slide

  • Ipv sparen kun je ook beleggen
  • Je belegt je geld in iets waarvan je verwacht dat de waarde stijgt
  • Het risico is hoger, maar het kan zijn dat je meer verdient met aandelen dan met rente
  • Als het goed gaat met een bedrijf, stijgt de koers van een aandeel en wordt er dividend uitgekeerd
Dividend:
een winstuitkering van een bedrijf aan de houders van aandelen
2.2 Sparen of beleggen (deel 2)

Slide 32 - Slide

Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement
Opbrengst
Rendement spaarrekening:
Rente
2.2 Sparen of beleggen (deel 2)

Slide 33 - Slide

Aan het werk!

Maken t/m opgave 20

Slide 34 - Slide