Fietsen

• Verkeer
• Basisschool
• Groep 4,5

Dit ga je vandaag leren:

• Je leert dat er een verschil is tussen een bestuurder en een voetganger
• Je leert wat de veiligste plaats op de weg is om te fietsen.
• Je leert dat je anderen en jezelf niet in gevaar moet brengen als je fietst.
• Je leert dat anderen zich niet altijd aan verkeersregels houden en hoe je daarop moet reageren. 

Mensen in het verkeer kun je in twee groepen indelen

• bestuurders
• voetgangers

Wanneer ben je een bestuurder?

Een bestuurder is iemand in een auto, op een motor, een brommer of op de fiets.  Als je paardrijdt of loopt

met een paard aan de teugel, dan ben je ook een bestuurder.

Wanneer ben je een voetganger?

Op een skelter, een step, skeelers of een skateboard ben je

geen bestuurder maar een voetganger. Ook als je met de fiets aan de hand loopt niet. Je bent dan ook voetganger.

Wat is jouw plaats op de weg?

Kijk eerst naar het plaatje. Wie is hier bestuurder en wie is voetganger?

Je rijdt op je fiets van zwemles naar huis. Je let op de veiligheid van jezelf en van een ander.

Waar moet je op letten als je fietst op de openbare weg?

Zo zit dat ... als je fietst 

vimeo.com

Zo zit dat... als je fietst

• Rijd altijd zoveel mogelijk rechts.
• Rijd nooit met meer dan twee naast elkaar.

Zo zit dat... als je fietst

• Als er een fieststrook is, moet je daarop fietsen.
• Als er een fietspad is, moet je op het fietspad fietsen.

Zo zit dat... als je fietst

• Je mag niet op de busbaan fietsen.
• Je mag niet op de stoep of het voetpad fietsen. 

Quiz 

Op welke tekening fietst Lena op de goede plek? 

1. Foto 1
2. Foto 2
3. Foto 3

Welke regel hoort daarbij?

1. Rijd altijd zoveel mogelijk rechts
2. Als er een fietsstrook is, moet je daarop rijden.
3. Rijd nooit met meer dan twee naast elkaar
4. Je mag niet op de stoep of het voetpad rijden

De jongen bij A rijdt op de goed plek.

1. waar
2. niet waar

De jongen bij B rijdt op de goed plek.

1. waar
2. niet waar

Het meisje bij A rijdt op de goed plek.

1. waar
2. niet waar

De jongen bij B rijdt op de goed plek.

1. waar
2. niet waar

Filmpje

Een tegenligger op het fiestpad. 

Zo zit dat ... een tegenligger op het fiestpad 

• Komt er iemand aan: dan gaat de binnenste fiester wat sneller en gaat voorop fietsen.
• De ander remt en gaat erachter fietsen. Zo is er genoeg ruimte voor iedereen. 

Zo zit dat ... een tegenligger op het fiestpad 

• Kun je weer naast elkaar: kijk eerst achterom en voor je.
• Komt er niemand aan, dan kun je weer naast elkaar gaan fietsen. 

Welke zin is waar?

1. Gevaarlijk, je mag maar met drie naast elkaar fietsen
2. Gevaarlijk, je mag maar met twee naast elkaar fietsen
3. Niets aan de hand! Je mag hier met vier naast elkaar fietsen

Waar moet je op letten als er een tegenligger aankomt op het fietspad?

Evaluatie van de les

Bedenk een nieuwe verkeersregel voor fietsers.