3 H/V Modal Verbs


Modal Verbs
kunnen, moeten en mogen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson


Modal Verbs
kunnen, moeten en mogen

Slide 1 - Slide

Lesson goal
Learn about modals and able to use them in sentences!

Slide 2 - Slide

Which Modal Verbs
(kunnen, moeten, mogen)
do you already know?

Slide 3 - Mind map

Welke modals zijn er?
1. can & be able to

2. should, have to, must, ought to

3. may, might, be allowed to

Slide 4 - Slide

Must, have to, should
1. Should (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) zou moeten. Je geeft advies of raadt iets af of geeft een suggestie. 
2. must (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) moet. Krachtiger dan should.
3. has to / have to + hele werkwoord om zekerheid, noodzaak of verplichting uit te drukken. Iets moet van iemand anders
4. don't have to / doesn't have to + hele werkwoord iets hoeft niet, het is geen verplichting.

Slide 5 - Slide

HAVE TO
Je gebruikt have to om te zeggen dat een actie gedaan moet worden, het is verplicht

You have to take your medication. 

Slide 6 - Slide

SHOULD/OUGHT TO
Je gebruikt 'should'/'ought to' om advies te geven, iets af te raden of een suggestie te geven. Je zegt dat het goed is om iets te doen, maar het is niet verplicht.
Of als  jij vindt dat iets (niet) zou moeten. Ought to is de formele versie van should.

It's late. You should go to bed. 

Slide 7 - Slide

MUST
Je gebruikt must wanneer de spreker zelf vindt dat een actie gedaan moet worden. De spreker verplicht zichzelf. Je gebruikt must ook om iemand sterk aan te raden iets te doen als het niet verplicht is. Krachtiger dan should. 

I must go to bed early tonight. 
She must go to the dentist. 


Slide 8 - Slide

MAY/MIGHT/TO BE ALLOWED TO
may + hele ww
might + hele ww
to be + allowed to + hele ww
mogen ( informeel, vaak wordt can gebruikt) zou kunnen (mogelijkheid)
zou misschien mogen (toegestaan, formeel) zou misschien kunnen
mogen (toegestaan), in alle andere tijden ipv may/can dan tegenwoordige tijd.
Debbie is late, she may be ill
Might I talk to the president? 
He was allowed to leave early.

Slide 9 - Slide

         Ontkennend / Vragend

      He can't cross the street. (kan niet)
      Can he cross the street? (kan)

      He couldn't cross the street. (kon niet - verleden tijd van kan)
      Could he cross the street? (kon)

      He wasn't able to cross the street. (was niet in staat om te)
      Was he able to cross the street? (was in staat om te)

Slide 10 - Slide

You .......eat something
A
should
B
have to

Slide 11 - Quiz

You ___ do your homework or you'll get a punishment.
A
must
B
have to
C
should

Slide 12 - Quiz

There are plenty of tomatoes in the fridge, you.... buy any.
A
must not
B
should not
C
don't have to

Slide 13 - Quiz

I ....... forget to brush my teeth or I will have to go to the dentist for a filling.
A
must not
B
don't have to
C
should not

Slide 14 - Quiz

You __ swim in this part of the river. It is very dangerous.

Slide 15 - Open question

Exercise
Rewrite the sentence using the given words

Slide 16 - Slide

It is not necessary to pay for the tickets. (do not have to)

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Link

Slide 19 - Link

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link