Trabi Tour havo 4-Kap3-keuzevoorz-voorzetsels-naar

Waarom noemen we deze voorzetsels (an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor, zwischen) keuzevoorzetsels?
1 / 22
next
Slide 1: Open question
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Waarom noemen we deze voorzetsels (an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor, zwischen) keuzevoorzetsels?

Slide 1 - Open question

Wat is de hoofdregel (wanneer +3 / +4)

Slide 2 - Open question

Wat moet ik doen als de hoofdregel niet geldt?

Slide 3 - Open question

Vul in: gebruik het grammaticablad!
Er wohnt auf (+..) ein... Bauernhof (m)

Slide 4 - Open question

Vul in: gebruik het grammaticablad:
Ich stelle das Buch in (+?) d... Schrank (m).

Slide 5 - Open question

Vul in: gebruik het grammaticablad:
In (+?) d... Ecke (v) steht ein Stuhl.

Slide 6 - Open question

Vul in: gebruik het grammaticablad:
Ich habe die Decke auf (+?) d... Bett (o) gelegt.

Slide 7 - Open question

Vul in: gebruik het grammaticablad:
Zwischen (+?) d... Poster... (mv) hängen viele Fotos.

Slide 8 - Open question

Vul in : gebruik het grammaticablad:
Ich weiß nichts über (+?) dies... Thema (o).

Slide 9 - Open question

Vul in: gebruik het grammaticablad:
Neben (+?) d... Schreibtisch steht ein Mülleimer.

Slide 10 - Open question

Ich fahre (naar) ... Frankreich.
A
nach
B
in
C
zu

Slide 11 - Quiz

Ich gehe (naar de) ... Kino (o, bioscoop).
A
nach dem
B
ins
C
zu dem

Slide 12 - Quiz

Ich muss morgen (naar de) ... Zahnarzt (m).
A
in den
B
zu dem
C
nach dem

Slide 13 - Quiz

Trotz d... Wetter... (o) machen wir einen Spaziergang.
A
des Wetters
B
das Wetter
C
des Wetter
D
dem Wetter

Slide 14 - Quiz

Mit ein... Bleistift (m, potlood) schreibe ich nicht gerne.
A
ein
B
eines
C
einem
D
einen

Slide 15 - Quiz

Um d... Ecke (v) ist das Postamt.
A
die
B
der

Slide 16 - Quiz

Der Baum steht (achter het) ..... Haus (o).
A
neben das
B
neben dem
C
hinter das
D
hinter dem

Slide 17 - Quiz

Ich freue mich (op dit) ... Fest (o)
A
auf dieses
B
auf diesem

Slide 18 - Quiz

Strikvraag:
Er hat (op een) .... Freitag Geburtstag.
A
auf einem
B
auf einen
C
an einem
D
an einen

Slide 19 - Quiz

Ich gehe (naar de) ... Stadt (v).
A
nach die
B
zu der
C
in die

Slide 20 - Quiz


Slide 21 - Open question


0100

Slide 22 - Poll