Oefentoets thema 5 erfelijkheid en evolutie

Lesplan
> herhaling belangrijke onderdelen 5.1 t/m 5.3

> en ga naar LessonUp, code volgt..
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lesplan
> herhaling belangrijke onderdelen 5.1 t/m 5.3

> en ga naar LessonUp, code volgt..

Slide 1 - Slide

In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.

Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quiz

Noteer je antwoord op deze vragen
1. Wat is het verschil tussen fenotype en genotype?

2. Noem iets waardoor fenotype kan veranderen.

3. Noem twee dingen waardoor genotype kan veranderen.


Slide 3 - Slide

Genotype en fenotype
Genotype

Fenotype


Hoe je eruit ziet


Gen

Genetisch

Slide 4 - Slide

Ontstaan nieuw genotype
Geslachtelijke voortplanting: combinatie genen pa en ma
Mutatie: een plotselinge verandering van het genotype
Fenotype ontstaat door genotype + omgeving.

Slide 5 - Slide

In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.

Het jonge dier hetzelfde genotype als het volwassen dier.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Door geslachtelijke voortplanting ontstaan organismen met nieuwe genotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

Bacteriën planten zich meestal niet geslachtelijk voort, maar door deling.
Bacteriën die uit één ouder ontstaan door deling, hebben in een normale situatie hetzelfde genotype.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Bacteriën planten zich voort door deling en hebben normaliter hetzelfde DNA als hun 'ouder'.
Wat kan veroorzaken dat er toch een nieuw genotype ontstaat?
A
geslachtelijke voortplanting
B
genotype
C
fenotype
D
mutatie

Slide 10 - Quiz

In de kern van een lichaamscel van een mens zitten 46 chromosomen.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Noteer je antwoord op deze vragen
1. Wat zijn chromosomen?

2. Hoeveel chromosomen heeft een cel uit het bot van je been?

3. En hoeveel chromosomen zitten er in een zaadcel of eicel?

4. Hoe komt het als twee broers niet op elkaar lijken?

Slide 12 - Slide

Op je ouders lijken??
Chromosomen zijn draden in de celkern met genen: je DNA.

De helft van vader, de helft van moeder.
Eicel en zaadcel hebben 23 chromosomen
bevruchte eicel 46 chromosomen

Bij elke zwangerschap worden andere chromosomen doorgegeven.
(broers en zussen lijken op elkaar, maar er zijn ook verschillen)

Slide 13 - Slide

Genenpaar
Het gen van de vader en het gen van de moeder vormen samen het genenpaar. Ieder genenpaar is verantwoordelijk voor 1 erfelijke eigenschap. Bijvoorbeeld: oogkleur.

Slide 14 - Slide

Noteer je antwoord op deze vragen
1. Wat zijn mutaties?

2. Wat is een mutant?

3. Noem twee mutagene invloeden

4. Hoe kan kanker ontstaan door luchtvervuiling?

Slide 15 - Slide

door mutatie
uitgeschakeld gen
door mutatie
ontstaat tumor

Slide 16 - Slide

Een albino is een mutant.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Straling is een mutagene invloed.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quiz

Alle eicellen van een vrouw hebben hetzelfde genotype.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

Elke celkern in de longen van een koe bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van die koe.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

vorming eicel
vorming zaadcel
Tip!
lichaamscellen even aantal, geslachtscellen oneven/even.

Slide 21 - Slide

In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen.
Deze cel is een lichaamscel.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

Het klein robertskruid is een plant uit de ooievaarsbekfamilie.
De eicellen van deze plant bevatten 16 chromosomen.

Hoeveel chromosomen bevat een cel van een blad van het klein robertskruid?

A
8
B
16
C
32
D
64

Slide 23 - Quiz

Een labradorhond en een herdershond behoren tot dezelfde soort.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

Thea en Nico doen de volgende beweringen over chromosomen.
Nico: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’
Thea: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’

Wie heeft, of wie hebben gelijk?

A
Alleen Nico.
B
Alleen Thea
C
Thea en Nico hebben beide gelijk
D
Thea en Nico hebben beide ongelijk

Slide 25 - Quiz

De eerste levensvormen leefden op het land.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Hoeveel miljoen jaar geleden begon de ontwikkeling van de apen van de oude wereld als aparte groep?
(klik op afbeelding voor groter versie)
A
Ongeveer 25 miljoen jaar geleden.
B
Ongeveer 35 miljoen jaar geleden.
C
Ongeveer 37 miljoen jaar geleden.
D
Ongeveer 43 miljoen jaar geleden.

Slide 27 - Quiz

Aan welke groep zijn de gorilla’s het meest verwant?

(klik op afbeelding voor groter versie)
A
Aan de apen van de nieuwe wereld.
B
Aan de apen van de oude wereld.
C
Aan de chimpansees.
D
Aan de gibbons.

Slide 28 - Quiz

Op welk moment komt het genotype van een baby tot stand?
A
Op het moment van de vorming van de eicel.
B
Op het moment van de vorming van de zaadcel die de eicel bevrucht
C
Op het moment van de bevruchting van de eicel.
D
Op het moment van de geboorte van de baby.

Slide 29 - Quiz

Wat is evolutie?
A
Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.
C
Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.

Slide 30 - Quiz

Bij mensen zitten in iedere celkern 46 chromosomen.
Een ouderpaar heeft twee dochters. De dochters berekenen hoeveel van hun chromosomen, in theorie, precies hetzelfde kunnen zijn.

Hoeveel chromosomen kunnen er maximaal hetzelfde zijn bij de twee dochters?

A
22
B
23
C
45
D
46

Slide 31 - Quiz

begin april BVB Thema 5

Slide 32 - Slide