This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Schwache Verben
Zwakke werkwoorden
Slide 1 - Slide
3 soorten zwakke werkwoorden
1. "Normale" werkwoorden (wohnen)
2. Zwakke werkwoorden met stam op -d of -t (reden)
3. Zwakke werkwoorden met stam op -s of -ß (heißen)
Slide 2 - Slide
De vervoeging - tegenwoordige tijd
Hoe zat het ook al weer met de vervoeging van de zwakke werkwoorden?
Bekijk de volgende dia's goed.
Slide 3 - Slide
Vervoeging "normaal" zwak werkwoord
ezelsbruggetje:
feesttenten -> (fe) e I st I t I en I t I en
Slide 4 - Slide
Das schwache Verb im Präsens
ich
du
er/es/sie
wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/het/zij
wij
jullie
zij/u
(fe)
e
st
t
en
t
en
Als je een zwak werkwoord wilt vervoegen, dan haal je -en van het hele werkwoord af. (wohnen -> wohn). Dan bepaal je welke vorm je nodig hebt (ich, du, er, etc) en kies je de bijbehorende uitgang.
Als je de uitgangen van links naar rechts leest en je zet er fe voor
dan krijg je het woord feesttenten. Hiermee kun je de uitgangen van de regelmatige
werkwoorden onthouden.
Slide 5 - Slide
Zwak werkwoord met stam op -d of -t
Slide 6 - Slide
Zwak werkwoord met stam op -s of -ß
Slide 7 - Slide
Werkwoorden op zelfde manier als zwakke werkwoorden met stam op -d en -t