M1 Ma maison

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Bonjour

Le planning

- Uitleg PO

- Voca

- Aan de slag

L'objectif

Aan het einde van de les ken je de voacabulaire die je nodig hebt voor je opdracht

Question du jour

Tu habites où?

Project ma maison

--> In de les krijg je tijd om te werken aan deze opdracht

--> 2 à 3 lessen (afhankelijk van uitval voor Pasen)

--> Inleveren in de les

Opdracht 1

Jezelf voorstellen: naam, leeftijd, woonplaats (stad of dorp?)

Onthoud voor leeftijd:

NIET: Je suis treize ans

WEL: J'ai treize ans

Stad: la ville

Dorp: le village

Comment tu t'appelles? (hoe heet je?)

Opdracht 1

Iets vertellen over je familie : naam, leeftijd, huisdier

Mijn moeder: Ma mère                              De hond: Le chien

Mijn vader: Mon père                                 De kat: Le chat

Mijn zus: Ma soeur                                      De vogel: L'oiseau

Mijn broer: Mon frère                                 

Huisdier: Animal domestique

Tu as un animal domestique?
(Heb je een huisdier?)

Opdracht 1

Vertel wie je vriend(en) / vriendin(nen) zijn: naam, leeftijd, wat doen jullie samen? 

Mijn vriend: Mon ami

Mijn vriendin: Mon amie

Ik doe: Je fais

Met: Avec

Wat is het verschil tussen 'Ami' en 'Amie'?

Opdracht 1

Vertel naar welke school je gaat en of dit ver van je huis is of juist dichtbij.

Ik ga naar het Fortes: Je vais au collège Fortes

Het is dichtbij: C'est proche

Het is ver: C'est loin

Est-ce que ta maison est loin de ton école? (Is jouw huis ver van school?)

Opdracht 1

Vertel welke vakken je leuk vindt en welke niet en waarom.

Ik houd van...: J'aime...

Ik hou niet van...: Je n'aime pas...

Omdat: Parce que of car

Het is stom: C'est stupide

Het is leuk:  C'est joli

Tu aimes le français?
(Houd je van Frans?)

Opdracht 1

Vertel hoe je slaapkamer eruit zien. Denk aan: kleur?, groot/klein?, wat staat er allemaal in?

Vertel of je je kamer mooi vindt.  

Mijn kamer: Ma chambre                      

Groot: grande

Klein: petite

Est-ce que ta maison est grand ou petite? (Is jouw huis groot of klein?)

Au travail!

Quoi (wat)? Ga aan de slag met opdracht 1

Temps (tijd)? De rest van de les