T3 Herhaling B1 tm B6

Thema 3 Bloedsomloop
Herhaling B1 tm B6
1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 3 Bloedsomloop
Herhaling B1 tm B6

Slide 1 - Slide

Samenstelling van bloed
  • Eiwitten: fibrinogeen-> functie bloedstolling
  • Opgelost in bloedplasma:                                                                                                     - voedingsstoffen (bv glucose, vitamines )                                                                     -  afvalstoffen (bv CO2)                                                                                                             - O2.

Slide 2 - Slide

Rode bloedcellen
  • Rode bloedcellen vervoeren vooral O2 
  • Bevatten hemoglobine, dit kan O2 vasthouden en weer loslaten.

Slide 3 - Slide

Witte bloedcellen
  • Bestrijden ziekteverwekkers (bv bacteriën) door ze in te sluiten'
  • Maken antistoffen tegen ziekteverwekkers
  • Kunnen van vorm veranderen
  • Kunnen uit een haarvat kruipen

Slide 4 - Slide

Bloedplaatjes
  • Bloedplaatjes zijn geen cellen; uiteengevallen cellen
  • zijn nodig voor de bloedstolling 

Slide 5 - Slide

Kenmerken van drie  vaste bloeddelen
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes
Vorm
ronde platte schijfjes
kunnen van vorm veranderen
verschillend
Celkern
nee
ja 
nee (zijn kapotte cellen)
Waar ze gemaakt worden
rode beenmerg
rode beenmerg
lymfeklieren
rode beenmerg
Aantal per ml bloed
5.000.000
7.000
300.000
Functie
transport O2 en beetje CO2
antistoffen maken en bacteriën bestrijden
zorgt voor de bloedstolling samen met fibrinogeen

Slide 6 - Slide

Welk onderdeel van het bloed heeft een celkern?
A
Witte bloedcellen
B
Bloedplasma
C
Rode bloedcellen
D
Bloedplaatjes

Slide 7 - Quiz

Waar worden de vaste onderdelen van het bloed gemaakt?

Slide 8 - Open question

Dubbele bloedsomloop
Alle zoogdieren hebben een dubbele bloedsomloop:
(1) Kleine bloedsomloop: hart > longen> hart
     functies: - zuurstof bij de longen ophalen
                      - koolstofdioxide afgeven



(2) Grote bloedsomloop: hart > lichaam > hart
      functies: - zuurstof naar alle organen brengen
                        - koolstofdioxide ophalen

Slide 9 - Slide

3 Typen bloedvaten

Slide 10 - Slide

Kenmerken  verschillende bloedvaten
Slagaders
Aders
Haarvaten
Richting
van hart af
naar hart toe
in organen
Bloeddruk
hoog
laag
middelmatig
Wand
dik, elastisch, stevig
dunne wand
één cellaag dik
Hartslag
'Slag' merkbaar (pols)
'Slag' niet merkbaar
'Slag' niet merkbaar
Plaats
meestal diep in lichaam
meestal ondiep
in het hele lichaam
Kleppen
alleen 1/2maanvormige kleppen
overal kleppen; verhinderen terugstromen bloed
geen kleppen

Slide 11 - Slide

De kleine bloedsomloop start met zuurstofarm bloed.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

In welk soort bloedvaten stroomt het bloed van het hart af?


A
Slagaders
B
Haarvaten
C
Aders

Slide 13 - Quiz

Welk deel van het hart bevat zuurstofrijk bloed?

A
Rechter helft
B
Linker helft

Slide 14 - Quiz

Hart
  •  linker- en rechterkant met elk een boezem en kamer
  •  2 boezems en 2 kamers
Hartboezems
  •  krijgen het bloed vanuit het lichaam
  •  pompen het door naar de kamers
  •  minder gespierd dan kamers
Hartkamers
  •  krijgen het bloed van de boezems
  •  pompen het bloed over een grotere afstand naar organen      in het lichaam
  •  meer gespierd dan boezems
  •  linkerkamer meer gespierd dan rechterkamer

Slide 15 - Slide

Werking van de hartkleppen
Hartkleppen
Halve maanvormige kleppen

Slide 16 - Slide

Werking van het hart
De 3 fasen van een hartslag

Slide 17 - Slide

Langs welke delen stroomt het bloed als het van de boezems naar de kamers gaat?

A
hartkleppen
B
halve maanvormige kleppen

Slide 18 - Quiz

Wat is de volgorde van de hartfasen?


A
Samentrekken kamers – samentrekken boezems – hartpauze
B
Hartpauze -Samentrekken kamers – samentrekken boezems
C
Samentrekken boezems – samentrekken kamers – hartpauze

Slide 19 - Quiz

Via welke bloedvaten krijgt de hartspier zelf zuurstof?



A
Aorta
B
Kransaders
C
Holle ader
D
Kransslagaders

Slide 20 - Quiz


Via welke bloedvat is een kransslagader een aftakking?


A
Aorta
B
Kransaders
C
Holle ader
D
Hartslagader

Slide 21 - Quiz

De nieren en urinewegen
  • Ligging nieren: buikholte vlak onder middenrif
  • Weinig bescherming
  • Nierslagader: aanvoer O+ afvalstoffen naar nieren
  • Nierader: afvoer gezuiverd bloed
  • Nieren: afvalstoffen uit bloed halen
  • Urineleiders: afvoer urine naar urineblaas (tijdelijke opslag
  • Urinebuis : afvoer urine

Slide 22 - Slide

Lengtedoorsnede nier
1 nierkapsel
2 nierbekken 
3 nierslagader
4 nierader
5 urineleider
6 niermerg
7 slagadertje
8 nierschors
9 nierkelkjes

Slide 23 - Slide

Welke bloedvaten voeren bloed met afvalstoffen naar de nieren?

Slide 24 - Open question


Waar wordt de urine in de nieren tijdelijk opgeslagen?

A
Niermerg
B
Nierbekken
C
Urineleiders
D
Urineblaas

Slide 25 - Quiz

Via welke delen bereiken bacteriën van buitenaf de nieren achtereenvolgens?

A
Urineleider – urineblaas – urinebuis – nieren
B
Urinebuis – urineblaas – urineleider – nieren
C
Urinebuis – urineleider – urineblaas– nieren
D
Urineleider – urinebuis – urineleblaas – nieren

Slide 26 - Quiz

Antigenen
  • Infectie: binnendringen van ziekteverwekkers (bacteriën, virussen, schimmels)
  • Lichaamsvreemde stoffen: antigenen
  • Immuunsysteem gaat aan de slag
  • Witte bloedcellen maken ziekteverwekkers onschadelijk door insluiten 

Slide 27 - Slide

Antistoffen
  • Antistoffen: stoffen die gemaakt worden door witte bloedcellen
  • Antistoffen zitten opgelost in het bloed
  • Antistoffen reageren op de antigenen
  • Antistoffen werken specifiek: ze werken maar op één antigeen
  • Ziekteverwekkers worden in-actief gemaakt

Slide 28 - Slide

Immuniteit
Immuun:
  • Na een infectie blijft de antistof in bloed aanwezig
  • Je wordt niet ziek van de ziekteverwekker
Hoe kun je immuniteit opbouwen?
  • Natuurlijke immuniteit
  • Kunstmatige immuniteit

Slide 29 - Slide

Wat is het verschil tussen een antistof en een antigeen?

Slide 30 - Open question


Wat gebeurt er bij een tweede infectie met dezelfde ziekteverwekker?
A
Je wordt ziek en het lichaam maakt antistoffen
B
Je wordt een beetje ziek
C
Er komen sneller en meer antistoffen in het lichaam

Slide 31 - Quiz

Wat zit er in een vaccin?


A
Dode of verzwakte ziekteverwekkers.
B
Virus
C
Antistoffen
D
Bacterie

Slide 32 - Quiz

Slagaderverkalking
Beschadiging slagader: ophoping witte bloedcellen en vette stoffen in wand bloedvat --> verdikking --> wordt hard door kalk = aderverkalking
  • Bloedvat wordt nauwer en stijver
  • Bloeddruk wordt hoger
  • Hart moet meer kracht leveren om bloed rond te pompen.
  • Weefsels krijgen minder bloed--> minder zuurstof

Slide 33 - Slide

Hartinfarct
  • Afsluiting van kransslagader door een bloedstolsel
  • Een deel van het hart krijgt geen zuurstof meer--> raakt beschadigt

Slide 34 - Slide


De bloeddruk wordt gemeten in een
A
Armader
B
Armslagader

Slide 35 - Quiz

Wat gebeurt er bij een hartinfarct?

Slide 36 - Open question

Alchohol wordt afgebroken in
A
Bloed
B
Nieren
C
Darmen
D
Lever

Slide 37 - Quiz

Succes met leren voor het proefwerk!!!

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Lymfevatenstelsel
  • Lymfevatenstelsel =
    - lymfevaten
    - lymfeknopen
    - (rechterlymfestam en borstbuis)
  • Lymfeknoop/klier: lymfevaten komen hier bij elkaar.
  • Lymfe uiteindelijk weer terug in het bloed d.m.v. de rechterlymfestam en de borstbuis die gekoppeld zitten aan de bovenste holle ader.

Slide 40 - Slide

 naamgeving bloedvaten
  • Slagaders: stroomt naar orgaan. zuurstofrijk. Bijv. maagslagader.
  • Aders: stroomt van orgaan weg. zuurstofarm. Bijv. maagader. 
  • Haarvaten: om welk orgaan ze zitten.
Uitzonderingen: 
  • longslagader (= zuurstofarm) & longader(= zuurstofrijk)
  • Aorta (=zuurstofrijk)
  • Poortader (=zuurstofarm) tussen lever en darmen in.(darmader bestaat dus niet!)
  • Onderste & bovenste holle ader (=zuurstofarm) 

Slide 41 - Slide